Een GNSS contact voor een rover Internet dataverbinding aanmaken

  1. Tik op en selecteer Instellingen / Verbindingen / GNSS contacten.
  2. Druk op Nieuw.
  3. Geef de contact Naam in.
  4. Zet het Contact type op Internet rover.
  5. Als de instelling Routeer door bedieningseenheid wordt weergegeven, selecteert u de juiste instellingen voor het modem dat u gebruikt. Als het modem zich bevindt in:

    • een ander apparaat zoals een mobiele telefoon, zet u de schakelaar Routeer door bedieningseenheid op Ja.
    • de ontvanger, dan als inkomende base data:
      • door de bedieningseenheid zal worden gerouteerd, waardoor de bedieningseenheid met het Internet verbinding kan maken voor andere functies, zoals het downloaden van projecten en jobs uit de cloud terwijl hij met de Internet dataverbinding verbonden is tijdens een RTK meting, zet u de schakelaar Routeer door bedieningseenheid op Ja.

      • niet door de bedieningseenheid zal worden gerouteerd, waardoor wel de ontvanger maar niet de bedieningseenheid met het Internet kan verbinden, zet u de schakelaar Routeer door bedieningseenheid op Nee.

     

    • Wanneer u Routeer door bedieningseenheid inschakelt wanneer u het modem in de ontvanger gebruikt, moet u de bedieningseenheid met de ontvanger verbinden via Bluetooth. Voor andere configuraties kunt u Bluetooth of een seriële kabel gebruiken.
    • Het modem in de Trimble R10-2/R12 ontvanger ondersteunt Bluetooth Dial-up Networking (DUN) niet, dus kunt u de SIM-kaart niet in de ontvanger gebruiken en Routeer door bedieningseenheid niet inschakelen. Om data door de bedieningseenheid te routeren, plaatst u de SIM-kaart in de bedieningseenheid en zet u het veld Routeer door bedieningseenheid op Aan.
  6. Als de schakelaar Routeer door bedieningseenheid op Ja is gezet, selecteert u de Netwerkverbinding die de bedieningseenheid moet gebruiken om verbinding te maken met het Internet en indien nodig toetst u de Modem PIN in.

    U kunt de naam van de verbinding invoeren, of op tikken om het scherm Netwerkverbinding te openen en de verbinding in de lijst te selecteren.

    Als u het mobiele modem in de bedieningseenheid gebruikt, of een smartphone die met de bedieningseenheid verbonden is, selecteert u om via een 3G of 4G mobiel breedband netwerk met de server te verbinden Besturingssysteem - Wi-Fi, mobiel in het scherm Netwerkverbinding. Zie Internet verbinding instellen.

  7. Als de schakelaar Routeer door bedieningseenheid op Nee is gezet:

    1. Indien nodig toetst u de Modem PIN in.
    2. Voer de Access Point Name (APN) voor de Internet service provider in. Dit is de service provider die de SIM-kaart in de ontvanger heeft geleverd.

      Om de wizard Access Point Name (APN) selecteren te gebruiken, tikt u op en selecteert u uw land in het veld Locatie en daarna selecteert u uw Provider en plan. Druk op Accept. Het APN veld wordt bijgewerkt.

    3. Voer de Mobiele gebruikersnaam en Mobiel wachtwoord in. Standaard zijn deze velden beide op gast ingesteld.
  8. Als de bedieningseenheid verbinding maakt met een uitzend server die meer dan één correctiestream levert, selecteert u de stream die u wilt gebruiken:
    • Als de rover zal verbinden met de Trimble CenterPoint RTX correctieservice:

      1. Selecteer het vakje RTX (Internet) gebruiken.
      2. In het veld Mountpoint naam selecteert u het juiste mountpoint voor uw RTX abonnement en regio. Het RTXIP mountpoint dient voor wereldwijde RTX correcties, terwijl andere bedoeld zijn voor netwerkdekking in specifieke gebieden.
      3. Indien nodig selecteert u het vakje Gebruik proxy server en voert u het adres en de poort van de proxy server in.
    • Als de rover met een NTRIP server verbinding zal maken:

      1. Selecteer het vakje Gebruik NTRIP.
      2. Om te forceren dat de Trimble Access software altijd NTRIP versie 1.0 gebruikt, selecteert u het vakje Gebruik NTRIP v1.0.
      3. Indien nodig selecteert u het vakje Gebruik proxy server en voert u het adres en de poort van de proxy server in.
      4. Om bij het starten van een meting verbinding te maken met een mountpoint zonder dat u om de naam van het mountpoint wordt gevraagd, selecteert u Direct verbinden met Mountpoint en geeft u de Mountpoint naam in.

        Als er geen mountpoint naam opgegeven is, vraagt het systeem u daarom wanneer u een meting start. Uw keuze wordt dan in het GNSS contact opgeslagen. Als het opgegeven mountpoint niet toegankelijk is wanneer u de meting start, verschijnt er een lijst van beschikbare mountpoints.

      5. Indien nodig geeft u een NTRIP gebruikersnaam en NTRIP wachtwoord in.
  9. Als de bedieningseenheid verbinding maakt met een:
    • uitzend server, voert u het IP-adres en de IP-poort van de server in die u van de data leverancier hebt ontvangen.
    • bedieningseenheid die met de base ontvanger verbonden is, gebruikt u de waarden van IP-adres en IP-poort getoond in het veld IP instellingen van deze base in het scherm Base getoond op de bedieningseenheid aan de base.

      Als het IP adres van de base bedieningseenheid ongeldig schijnt te zijn, adviseert Trimble een zachte reset van het apparaat uit te voeren voordat u verbinding met het Internet maakt en de base start.

  10. Als de rover identificatiegegevens via normale NMEA berichten naar de base data server moet leveren, selecteert u het vakje Stuur gebruikersidentificatie. Bij het starten van de meting vraagt de software u deze informatie in te toetsen.
  11. Druk op Opsl.