Weergave van het navigatiescherm voor uitzetten
Welke informatie wordt getoond bij navigeren naar punten tijdens uitzetten, is afhankelijk van of u een conventionele of GNSS meting uitvoert en welke opties u hebt geconfigureerd in het scherm Uitzetten opties. Configureer deze opties in de meetmethode, of tik op Opties tijdens het uitzetten.

In een conventionele meting worden op het navigatiescherm voor uitzetten instructies naar het geselecteerde punt weergegeven, waarbij het conventionele instrument als referentiepunt wordt gebruikt. U kunt de uitzet richtingen configureren als vanuit een instrument perspectief, prisma perspectief, of automatisch. Automatische configuratie stelt de uitzet richtingen automatisch in, afhankelijk van of u een servo verbinding of een robotic verbinding met het instrument hebt.
- Tik op
en selecteer Instellingen / Meetmethodes. Selecteer de gewenste meetmethode.
- Tik op Instrument.
- Stel de Offset en uitzet richtingen in:
- Automatisch – navigatie richtingen zijn vanuit:
- Instrument perspectief bij een servo verbinding
- Prisma perspectief bij een robotische meting
- Instrument perspectief – in/uit en links/rechts navigatie instructies worden gegeven vanuit een instrument perspectief, ervan uitgaand dat u achter het instrument staat en naar het prisma kijkt
- Prisma perspectief (bij het prisma staand) – in/uit en links/rechts navigatie instructies worden gegeven vanuit prisma perspectief, ervan uitgaand dat u bij het prisma staat en naar het instrument kijkt.
- Druk op Accept.
- Druk op de softkey Uitzetten.
-
Stel de Display modus in.
Als de Display modus ingesteld is op:
- Richting en afstand, toont het navigatiescherm voor uitzetten een grote pijl, die in de richting wijst waarin u zich moet verplaatsen. Als u dicht bij het punt bent, verdwijnt de pijl en verschijnen in/uit en links/rechts richtingen.
- In/uit en links/rechts, toont het navigatiescherm voor uitzetten in/uit en links/rechts instructies, met het conventionele instrument als referentiepunt.
- Selecteer een instelling in het veld Delta's (punten) en in het veld Delta's (andere). De opties zijn:
- Afstanden – naar een punt navigeren m.b.v. alleen afstanden
- Delta grid – naar een punt navigeren m.b.v. delta grid waarden
- Station en offset – naar een punt navigeren m.b.v. station en offset bij uitzetten van een lijn of boog
Bij uitzetten naar een lijn of boog worden in het station en offset scherm Station, H.offset, V.afst en Helling weergegeven.
Bij uitzetten naar een station op een lijn of boog, of naar een station/offset t.o.v. een lijn of boog worden op het scherm Station, H.offset, V.afst, Δ Station en Δ H.offset weergegeven.
- Gebruik het veld Afstand tolerantie om de toegestane afwijking van de afstand in te stellen. Als het prisma zich binnen die afstand van het punt bevindt, geeft de software aan dat de afstand(en) correct is (zijn).
- Gebruik het veld Hoek tolerantie om de toegestane afwijking van de hoek in te stellen. Als het conventionele instrument met minder dan deze hoek van het punt af gedraaid is, geeft de software aan dat de hoek correct is.
- Als er een DTM bestand wordt gebruikt, selecteert u het vakje Snij/Vul t.o.v. DTM weergeven en voert u de naam van het DTM in. De software toont uitgraven of ophogen ten opzichte van het DTM tijdens het uitzetten. Indien nodig stelt u in het veld Offset t.o.v. DTM een offset ten opzichte van het DTM in. Tik op
en selecteer of de offset verticaal of loodrecht op het DTM moet worden toegepast. De waarde V.Afst DTM is tot de offset positie.
-
Als uw Trimble bedieningseenheid uitgerust is met een intern kompas, kunt u dat gebruiken bij het uitzetten van een positie of navigeren naar een punt. Om het interne kompas te gebruiken, selecteert u het vakje Kompas.
Trimble adviseert het kompas uit te schakelen wanneer u in een omgeving bent met magnetische velden die storing kunnen veroorzaken.

- Tik op
en selecteer Instellingen / Meetmethodes. Selecteer de gewenste meetmethode. Dit moet een real‑time meetmethode zijn.
- Druk op de softkey Uitzetten.
- Selecteer de Display modus: U hebt de keuze uit:
- Op prisma gecentreerd – het geselecteerde punt blijft gefixeerd in het midden van het scherm.
- Op gebruiker gecentreerd – uw positie blijft gefixeerd in het midden van het scherm.
- Selecteer een instelling in het veld Delta's. U hebt de keuze uit:
- Azimut en afstand – naar een punt navigeren m.b.v. azimut en afstand
- Delta grid – naar een punt navigeren m.b.v. delta grid waarden
- Station en offset – naar een punt navigeren m.b.v. station en offset.
- Vooruit / Achteruit – naar een punt navigeren m.b.v afstanden en opdrachten Ga naar voren/achteren en Ga links/rechts.
- Kies een instelling in het veld Display oriëntatie. U hebt de keuze uit:
- Rijrichting – het scherm draait zo dat de bovenkant van het scherm in de rijrichting wijst.
- Noord / Zon – de kleine oriëntatiepijl toont de positie van het noorden of de zon. Het scherm wordt zo georiënteerd dat de bovenkant van het scherm naar het noorden of de zon wijst. Bij gebruik van deze weergave drukt u op de softkey Noord/Zon om de oriëntatie te wisselen tussen het noorden en de zon.
- Referentie azimut:
- Voor een punt wordt het scherm georiënteerd op de Referentie azimut van de job. De Uitzetten optie moet ingesteld zijn op Relatief t.o.v. azimut.
- Voor een lijn of weg wordt het scherm georiënteerd op de azimut van de lijn of weg.
Als bij het uitzetten van een punt de Display oriëntatie is ingesteld op Referentie azimut en de Uitzetten optie niet op Relatief t.o.v. azimut is ingesteld, wordt de display oriëntatie standaard op Rijrichting gezet. Voor uitzetopties, zie GNSS uitzetmethoden.
- Als er een DTM bestand wordt gebruikt, selecteert u het vakje Snij/Vul t.o.v. DTM weergeven en voert u de naam van het DTM in. De software toont uitgraven of ophogen ten opzichte van het DTM tijdens het uitzetten. Indien nodig stelt u in het veld Offset t.o.v. DTM een offset ten opzichte van het DTM in. Tik op
en selecteer of de offset verticaal of loodrecht op het DTM moet worden toegepast. De waarde V.Afst DTM is tot de offset positie.
-
Als uw Trimble bedieningseenheid uitgerust is met een intern kompas, kunt u dat gebruiken bij het uitzetten van een positie of navigeren naar een punt. Om het interne kompas te gebruiken, selecteert u het vakje Kompas. Trimble adviseert het kompas uit te schakelen wanneer u in een omgeving bent met magnetische velden die storing kunnen veroorzaken.
Als u IMU tiltcompensatie gebruikt en de IMU gealigneerd is, wordt de richting van de ontvanger altijd gebruikt om de GNSS-cursor, de grote uitzet navigatiepijl en het close-upscherm te oriënteren. Het LED-paneel van de ontvanger moet naar u toe gericht zijn om deze correct georiënteerd te laten zijn.
- Standaard toont de software navigatie informatie naar het punt vanaf uw huidige positie. Om te navigeren met behulp van een lijn tussen het uit te zetten punt en een referentiepunt, wijzigt u de methode van Uitzetten. Zie GNSS uitzetmethoden.
Bij uitzetten naar een lijn of boog worden in het station en offset scherm Station, H.offset, V.afst en Helling weergegeven.
Bij uitzetten naar een station op een lijn of boog, of naar een station/offset t.o.v. een lijn of boog worden op het scherm Station, H.offset, V.afst, Δ Station en Δ H.offset weergegeven.