Kaartbestanden beheren
Op het tabblad Kaartbestanden in het scherm Lagen manager worden de kaartbestanden in de huidige projectmap weergegeven.Kaartbestanden zijn o.a. BIM modellen, RXL bestanden, rasterafbeelding bestanden en TTM oppervlakbestanden.Zie Ondersteunde kaartbestanden.
Gebruik het tabblad Kaartbestanden om:
- ondersteunde kaartbestanden (incl. BIM modellen, RXL, afbeelding en oppervlak bestanden) aan de job te koppelen, om achtergrondkaarten en contextinformatie voor de data in de job te bieden.
-
features in gekoppelde bestanden zichtbaar en/of selecteerbaar te maken, zodat u ermee kunt werken. Features die selecteerbaar ("actief") zijn, kunnen in verschillende softwarefuncties worden gebruikt, waaronder naar een punt navigeren, uitzetten en sommige Cogo functies.
-
een web map service (WMS) of web feature service (WFS) te configureren en de kaart achtergrond data geleverd door die service te bekijken.Zie Web map en web feature services beheren (WMS en WFS).
Om de gegevens die op de kaart
Wijzigingen die worden aangebracht terwijl Auto-bijwerken ingeschakeld is, blijven behouden wanneer u de Lagen manager verlaat m.b.v. de toets Accepteren of Esc.

-
Om de Lagen manager te openen, gaat u op één van de volgende manieren te werk:
- Tik op
op de Kaart werkbalk of de Video werkbalk.
- In het scherm Job eigenschappen tikt u op de knop Lagen manager.
- Tik op
-
Selecteer het tabblad Kaartbestanden.
Als het bestand dat u wilt koppelen niet wordt weergegeven, controleert u of het een ondersteund bestandstype is en of de bestandsnaam geen ongeldige tekens bevat (zoals een dollarteken of haakjes).
-
Om bestanden uit een andere map aan de lijst toe te voegen, tikt u op Bladeren, navigeert u naar de gewenste map en selecteert u de toe te voegen bestanden.
Als u een kaartbestand toevoegt dat op een USB-station is opgeslagen, kopieert de software het bestand automatisch naar de huidige projectmap en koppelt vervolgens aan dat bestand.
Wanneer u de Trimble Access Wegen app gebruikt, kunt u modellen die zijn geëxtraheerd uit een 12da bestand als GENIO .inp bestand toevoegen.Tik op de pijl omhoog softkey en daarna op 12da.Zie Punten uit een 12da bestand extraheren.
-
Op het tabblad Kaartbestanden tikt u op een of meer bestanden die u aan de huidige job wilt koppelen, of tik op Alle om alle bestanden te selecteren.Een vinkje
geeft aan dat de bestanden zichtbaar zijn op de kaart.
-
Om de elementen in een of meer bestanden selecteerbaar te maken, tikt u nogmaals op het/de bestand(en).Een vinkje in een vierkantje
geeft aan dat de elementen selecteerbaar zijn.
Als het symbool niet verandert, bevat het bestand geen items die kunnen worden geselecteerd.
-
Als het bestand lagen bevat, hebben alle lagen standaard dezelfde instelling als het bestand. Om alleen sommige lagen zichtbaar of selecteerbaar te maken, tikt u op de pijl naast de bestandsnaam en daarna tikt u eenmaal op elke laag om die te verbergen, of tweemaal om hem zichtbaar maar niet selecteerbaar te maken. Tik nogmaals op de laag om die zichtbaar en selecteerbaar te maken.
Het symbool naast de bestandsnaam geeft aan of sommige lagen niet zichtbaar
of niet selecteerbaar
zijn.
- Druk op Accept.
Als de eerste kaartbestanden die u aan de job koppelt BIM-modellen of DXF-bestanden in een locatie coördinatensysteem zijn die zich ver verwijderd van bestaande jobdata bevinden, waarschuwt de software nu dat het kaartbestand ver verwijderd is van de jobdata en stelt voor het bestand te georefereren. Tik op Ja om de software toe te staan een geschatte georeferentie uit te voeren door het midden van het kaartbestand dicht bij de bestaande jobdata te plaatsen. Het Georeferentie kaart Cogo aanpassen formulier verschijnt, waarin u de georeferentie kunt verfijnen. Voor meer informatie, zie Georeferentie kaart. Als u de georeferentie niet wilt aanpassen, tikt u op Esc. De geschatte georeferentie uitgevoerd door de software wordt dan verwijderd.

Om te wijzigen welke features op enig moment zichtbaar en selecteerbaar zijn, tikt u op op de werkbalk van de kaart en selecteert u het tabblad Kaartbestanden.Het weergeven of verbergen van features (objecten) kan handig zijn om een visuele warboel te verminderen, of om featiures die zich dicht bij andere features bevinden gemakkelijker te kunnen selecteren.
Bepalen welke objecten zichtbaar of selecteerbaar zijn per bestand:
- Om alle objecten in het bestand weer te geven, tikt u eenmaal op de bestandsnaam.Het vinkje
naast de bestandsnaam geeft aan dat de objecten in het bestand worden weergegeven.
- Om alle objecten in het bestand selecteerbaar te maken, tikt u tweemaal op de bestandsnaam.Het vinkje in een vierkantje
geeft aan dat de objecten in het bestand selecteerbaar ("actief") zijn.
- Om alle objecten in het bestand uit te schakelen, tikt u driemaal op de bestandsnaam. Geen symbool naast de bestandsnaam geeft aan dat de objecten in het bestand niet zichtbaar en niet selecteerbaar zijn.
Als het bestand lagen bevat (typisch BIM model, DXF, LandXML of Shapefile):
- Om de inhoud van het bestand uit te vouwen en de lagen te bekijken, tikt u op de pijl naast de bestandsnaam.
- Om alle objecten in de laag weer te geven, tikt u eenmaal op de naam van de laag.Het vinkje
naast de laagnaam geeft aan dat de objecten in de laag worden weergegeven.Als er alleen objecten van sommige lagen worden weergegeven, is het vinkje naast de bestandsnaam grijs
.
- Om alle objecten in laag selecteerbaar te maken, tikt u tweemaal op de laagnaam.Het vinkje in een vierkantje
geeft aan dat de objecten in het bestand selecteerbaar zijn.Als er alleen objecten van sommige lagen selecteerbaar zijn, is het vinkje in een vierkantje naast de bestandsnaam grijs
.
- Om alle objecten in de laag uit te schakelen, tikt u driemaal op de laagnaam. Geen symbool naast de laagnaam geeft aan dat de objecten in de laag niet zichtbaar en niet selecteerbaar zijn.
- Een symbool
geeft aan dat het bestand geen items bevat die kunnen worden weergegeven.
Als u de binnenkant van een model duidelijker wilt zien, gebruikt u de Begrenzingsbox om delen van het model uit te sluiten, zoals vloeren of buitenmuren.Zie Begrenzingsbox.