Een Trimble SX10 of SX12 afstellen
Deze stappen gelden voor een Trimble SX10 of SX12 scanner total station, verbonden met de bedieningseenheid.
- Stel het instrument op een stabiele ondergrond op.
- Verbind het instrument met de bedieningseenheid waarop Trimble Access draait.
- Zorg dat het instrument nauwkeurig genivelleerd en de compensator ingeschakeld is.Start nog geen meting.
- Tik op
en selecteer instrumenten / Correctie.
-
Selecteer de gewenste kalibratie en volg de aanwijzingen op om te voltooien.
Voor meer informatie over deze procedures raadpleegt u de Trimble SX10/SX12 Scanning Total Station In-Field Calibration Guide.
- Als een van de kalibraties mislukt, of er een andere foutmelding verschijnt, controleert u of het instrument stabiel is en aan de specifieke kalibratie eisen wordt voldaan.Herhaal dan het proces. Als het probleem blijft bestaan, neemt u contact op met uw Trimble dealer.

Kalibreren van de compensator verzekert dat het instrument de kanteling van het instrument kan compenseren.

- Direct vóór metingen met hoge precisie in één kijkerstand.
- Als het instrument ruw behandeld kan zijn tijdens transport.
- Na langere werk- of opslagperioden.
- Als er een significant temperatuurverschil is geweest vergeleken met de vorige kalibratie.
- Wanneer er een significant verschil is bij draaien van het instrument met 180° tussen de absolute waarden voor de richtas en de tweede as in het scherm Elektronisch niveau. Een verschil van 8" (0,0025 gon) veroorzaakt bijvoorbeeld een verschil van 2 mm op 100 m.
Eventuele meetfouten die worden veroorzaakt door collimatie-, kantel- of niveau-asfouten worden opgeheven wanneer metingen in twee kijkerstanden worden gebruikt.

Het is belangrijk dat het instrument ten minste 5 minuten aan heeft gestaan voordat u de kalibratie procedure start, om ervoor te zorgen dat de compensator opgewarmd is.

Voer de Autolock collimatietest uit, om de tracker collimatie foutwaarden in het instrument te bepalen en op te slaan. De Autolock collimatie correctiewaarden worden vervolgens toegepast op alle daaropvolgende hoekmetingen die worden uitgevoerd als Autolock ingeschakeld is. Hoeken waargenomen in één kijkerstand worden vervolgens gecorrigeerd voor collimatiefouten.

- Direct vóór metingen met hoge precisie in één kijkerstand.
- Als het instrument ruw behandeld kan zijn tijdens transport.
- Na langere werk- of opslagperioden.
- Als er een significant temperatuurverschil is geweest vergeleken met de vorige kalibratie.
Eventuele meetfouten die worden veroorzaakt door collimatie-, kantel- of niveau-asfouten worden opgeheven wanneer metingen in twee kijkerstanden worden gebruikt.

- De compensator kalibratie moet altijd worden uitgevoerd direct vóór het uitvoeren van de Autolock collimatie.
- Stel het prisma op, ten minste 100 m van het instrument verwijderd en binnen 9° (10 gon) van horizontaal. Zorg dat er geen obstakels tussen het instrument en het prisma zijn.
- Gebruik één prisma voor de collimatie. Gebruik geen Trimble 360°, VX/S Series 360° of R10 360° prisma.

Bij deze afstelling worden nieuwe waarden opgeslagen voor de telecamera autofocus motor in het instrument.

- Voer de telecamera auto focus afstelling uit als zich een probleem met de auto focus in het veld heeft voorgedaan, bijvoorbeeld een wazig telecamera beeld.
- De telecamera auto focus afstelling hoeft niet zo vaak als de andere afstellingen te worden uitgevoerd, alleen als het beeld van de telecamera onscherp is.
- Er hoeven geen andere afstellingen te worden uitgevoerd voordat u de telecamera auto focus afstelling uitvoert.

- Deze afstelling moet worden uitgevoerd met een doel of object dat duidelijke lijnen/randen heeft op ca. 10 m van het instrument en bij goed licht.
- Trimble adviseert de laser afstelplaat, coaxiaal doel (ond.nr. 57013007) of vergelijkbaar.
Als door de telecamera auto focus afstelling de auto focus niet beter wordt, voert u de afstelling nogmaals uit. Als de telecamera auto focus waarden voor kijkerstand 1 en kijkerstand 2 na een korte tijd met meer dan 10 verschillen en/of de auto focus nog steeds onscherp is, neemt u contact op met Trimble Support.

Om deze afstellingen te kunnen uitvoeren, moet op het instrument firmware S2.1.9of later geïnstalleerd zijn.
Voer de Automatische camera collimatie uit om collimatiefouten tussen kijkerstand 1 en 2 te bepalen en te corrigeren voor de overzicht, primaire, of telecamera camera's.Hoeken in één kijkerstand gemeten worden gecorrigeerd voor collimatiefouten, waardoor niet meer in beide kijkerstanden behoeft te worden gemeten.
Als u een SX12 gebruikt en de laser aanwijzer is ingeschakeld, schakelt de software de laser aanwijzer uit wanneer u het scherm Automatische camera collimatie opent.

- Belangrijk: Elke camera heeft zijn eigen kalibratieparameters en u moet alleen de camera('s) kalibreren die abnormaal gedrag vertonen.
- De compensator kalibratie moet altijd worden uitgevoerd direct vóór het uitvoeren van de automatische camera collimatie.
- Camera collimatie hoeft normaal gesproken niet vaak te worden uitgevoerd. De camera's zijn in de fabriek uitvoerig gekalibreerd en deze kalibraties blijven meestal lang stabiel en temperatuur.
- U moet de automatische camera collimatie uitvoeren als u een van de volgende dingen ziet:
- Als u afwijkingen ziet tussen het camerabeeld en gemeten punten.
- Als u richt naar een object in kijkerstand 1, wisselt naar kijkerstand 2 en u duidelijk ziet dat de kruisdraden niet op één lijn zitten.
- Als bij scannen de scans gekleurd worden en u verschil ziet tussen de kleuring van scanpunten en er overheen geprojecteerde beelden.

De geselecteerde doelscène, die alles inhoudt wat zich binnen het frame getekend in het videobeeld bevindt, vereist:
- Objecten die duidelijke vormen in twee verschillende richtingen hebben. Bijvoorbeeld een horizontale en verticale lijn.
- Alle objecten moeten zich in dezelfde velddiepte bevinden, met niet meer dan 5% verschil in de afstand tot alle objecten.
- Vermijd glimmende of reflecterende objecten die andere objecten reflecteren.
- Alle objecten binnen het frame moeten statisch zijn gedurende de duur van de kalibratie. Er mag geen beweging zijn, zoals objecten die bewegen in de wind, of bewegend verkeer achter objecten.
- Om doelen eenvoudiger te identificeren, gebruikt u het tweede zoomniveau voor de geselecteerde camera om de framegrootte te maximaliseren en het doel gemakkelijker te kunnen herkennen.Voor de:
- Overzicht camera gebruikt u zoomniveau 2.
Primaire camera gebruikt u zoomniveau 4.
- Telecamera gebruikt u zoomniveau 6.
- Om de beste collimatie resultaten te bereiken, stelt u het doel op de aanbevolen afstand voor de geselecteerde camera op. Voor de:
- Overzicht camera selecteert u een doel op een afstand van 10 m.
Primaire camera selecteert u een doel op een afstand van 20 m.
Telecamera selecteert u een doel op een afstand van 50 m.
Voordat u de collimatie start, adviseert Trimble de kijkerstand van het instrument te wisselen, om te controleren of het gekozen object binnen het frame er in beide kijkerstanden hetzelfde uit ziet. Als dat niet het geval is, zal de kalibratie waarschijnlijk mislukken, dus kunt u beter een ander doel kiezen.
Voor meer informatie over het selecteren van geschikte doelen raadpleegt u de Trimble SX10/SX12 Scanning Total Station In-Field Calibration Guide.

De drempelwaarde voor beeldvergelijking is 0,5 pixels voor de Overzicht en Primaire camera's en 0,8 pixels voor de Telecamera. Deze drempelwaarde wordt gebruikt om geschikte beelden te vinden waarmee de kalibratie kan worden uitgevoerd en uitlopers uit te sluiten. De totale standaard afwijking van de kalibratie zal binnen deze tolerantie liggen, maar is typisch ca. 0,2 pixels.
De grootte van een pixel is afhankelijk van de gebruikte camera en de afstand tot het doel. Op een afstand van 25 m tot het doel is 1 pixel gelijk aan:
- 10 mm met de Overzicht camera.
-
2,2 mm met de Primaire camera.
- 0,44 mm met de Telecamera.
Om de collimatie op de standaard fabrieksinstelling terug te zetten, selecteert u de camera en tikt u op Reset in het scherm Automatische camera collimatie.

Om deze afstelling te kunnen uitvoeren, moet op het instrument firmware S2.1.9of later geïnstalleerd zijn.
Gebruik Loodstraal camera kalibreren om het rotatiemiddelpunt van de loodstraal camera te berekenen en daar op te corrigeren.Het beeld van de loodstraal camera wordt dan zo verschoven dat het gelijk is met de middelste pixel van de camerasensor.Deze kalibratie zorgt ervoor dat de kruisdraden op dezelfde positie zitten, ongeacht de oriëntatie van het instrument.

- Belangrijk: Elke camera heeft zijn eigen kalibratieparameters en u moet alleen de camera('s) kalibreren die abnormaal gedrag vertonen.
- De loodstraal camera kalibratie hoeft normaal gesproken niet vaak te worden uitgevoerd. De camera is in de fabriek uitvoerig gekalibreerd en deze kalibraties blijven meestal lang stabiel en temperatuur.
- Voer deze afstelling uit wanneer u het instrument boven een doel opstelt en als u het instrument draait ziet dat de kruisdraden van de loodstraal camera een cirkel schrijven, in plaats van dat ze op dezelfde positie blijven.

De geselecteerde doelscène, die alles inhoudt wat zich binnen het frame getekend in het videobeeld bevindt, vereist:
- Objecten die duidelijke vormen in twee verschillende richtingen hebben. Bijvoorbeeld een horizontale en verticale lijn.
- Alle objecten moeten zich in dezelfde velddiepte bevinden, met niet meer dan 5% verschil in de afstand tot alle objecten.
- Vermijd glimmende of reflecterende objecten die andere objecten reflecteren.
- Alle objecten binnen het frame moeten statisch zijn gedurende de duur van de kalibratie. Er mag geen beweging zijn, zoals objecten die bewegen in de wind, of bewegend verkeer achter objecten.
- Om de beste collimatie resultaten te bereiken, stelt u het doel op de grootst mogelijke afstand op. Daarvoor zet u het instrument zo hoog mogelijk binnen het werkbereik van de loodstraal camera (1,0 - 2,5 m).
Voor meer informatie over het selecteren van geschikte doelen raadpleegt u de Trimble SX10/SX12 Scanning Total Station In-Field Calibration Guide.

De drempelwaarde voor beeldvergelijking is 0,5 pixels, dus zullen alle kalibratie resultaten binnen deze tolerantie zijn. Bij de loodstraal camera is de grootte van een pixel afhankelijk van de hoogte van het instrument. Op een instrument hoogte van 1,55 m is 1 pixel gelijk aan 0,2 mm.
Om de kalibratie op de standaard fabrieksinstelling terug te zetten, tikt u op Reset in het scherm Loodstraal camera kalibreren.

Deze instrument afstelling is alleen van toepassing op een Trimble SX12 scanner total station uitgerust met een laser aanwijzer.
Voer de Laser aanwijzer collimatie uit om collimatiefouten tussen kijkerstand 1 en 2 te bepalen en te corrigeren voor de laser aanwijzer van de SX12. De hoeken naar de laser aanwijzer positie in één kijkerstand worden vervolgens gecorrigeerd voor collimatiefouten.

U moet de laser aanwijzer collimatie uitvoeren als u richt op een object in kijkerstand 1 met de laserstip, wisselt naar kijkerstand 2 en u duidelijk kunt zien dat de laserstip niet goed uitlijnt. Of in de volgende scenario's:
- Direct vóór metingen met hoge precisie in één kijkerstand.
- Als het instrument ruw behandeld kan zijn tijdens transport.
- Na langere werk- of opslagperioden.
- Als er een significant temperatuurverschil is geweest vergeleken met de vorige kalibratie.
Eventuele meetfouten die worden veroorzaakt door collimatie-, kantel- of niveau-asfouten worden opgeheven wanneer metingen in twee kijkerstanden worden gebruikt.

Kies een DR-doel op meer dan 30 meter afstand waarop u duidelijk de laserstip kunt zien. In elke kijkerstand wordt een alleen-hoeken meting uitgevoerd.

De collimatiewaarde kan maximaal 60" bedragen.Als u een grotere collimatie afstelwaarde krijgt, neem dan contact op met uw Trimble vertegenwoordiger.

Deze instrument afstelling is alleen van toepassing op een Trimble SX12 scanner total station uitgerust met een laser aanwijzer.
Bij deze afstelling worden nieuwe waarden opgeslagen voor de laser autofocus motor in het instrument.

- Voer de laser focus kalibratie uit als zich een probleem met de autofocus van de laserstip in het veld heeft voorgedaan, bijvoorbeeld een wazige laser aanwijzer stip
- De laser focus kalibratie hoeft niet zo vaak als de andere instrument afstellingen te worden uitgevoerd, alleen als de laserstip vaag of wazig is.
- Er hoeven geen andere afstellingen te worden uitgevoerd voordat u de laser focus kalibratie uitvoert.

Kies een DR-doel op meer dan 30 meter afstand waarop u duidelijk de laserstip kunt zien.

Als de laser aanwijzer autofocus kalibratie de helderheid van de laserstip niet verbetert, voert u de afstelling opnieuw uit.Als de autofocus nog steeds niet scherp is, neemt u contact op met uw Trimble vertegenwoordiger.