Oppervlak inspectie
De cogo functie Oppervlak inspectie vergelijkt de scanpuntenwolk van een als-gebouwd oppervlak met een referentie oppervlak en berekent de afstand tot het referentie oppervlak voor elk scanpunt om een inspectie puntenwolk te maken. Het geselecteerde referentie oppervlak kan een vlak, cilinder, scan of bestaand oppervlakbestand zijn.
U kunt een gebied maken, om in de inspectie alleen de scanpunten op te nemen waarin u geïnteresseerd bent. Het gebied kan worden gebruikt om te vergelijken met elk referentie oppervlak of, bij het uitvoeren van een scan t.o.v. scan oppervlakte inspectie, om een gebied aan te maken, zodat u meerdere scans met meerdere scans kunt vergelijken.
Punten in de inspectie puntenwolk zijn kleurgecodeerd om onmiddellijk visuele feedback te geven tussen de puntenwolk en het referentie oppervlak. Bij het inspecteren van een horizontale vloer kunt u bijvoorbeeld onmiddellijk alle delen van de vloer zien die lager zijn dan ze moeten zijn, en alle delen van de vloer die hoger zijn dan ze moeten zijn.
U kunt de inspectie puntenwolk in de job opslaan. U kunt ook schermfoto's opslaan en die indien nodig van opmerkingen voorzien, om bepaalde puntdetails en probleemgebieden te markeren.
Alleen scans gemaakt met behulp van een Trimble SX10 of SX12 scanner total station kunnen in de oppervlak inspectie worden gebruikt. Meerdere scans kunnen worden gebruikt als er meer dan één scan nodig is om het als-gebouwd oppervlak te bestrijken.

- Tik op
en selecteer Cogo / Oppervlak inspectie. U kunt de inspectie uitvoeren in de kaartweergave of de videoweergave.
- Stel het kaart- of videoscherm zo in dat alleen de scanpunten worden weergegeven die u wilt inspecteren:
- Tik op
op de Kaart werkbalk of de Video werkbalk om de Lagen manager te openen en selecteer het tabblad Scans.
Selecteer de scan of scans die u in de inspectie wilt opnemen.
Het vinkje in een vierkantje
verschijnt naast de bestandsnaam, wat aangeeft dat de scanpunten zichtbaar en selecteerbaar zijn op de kaart en in het videoscherm.
Als u een gebied wilt maken, selecteert u de scanpunten op het kaart- of videoscherm en selecteert u in het menu ingedrukt-houden de optie Gebied maken. Voer een Naam voor het gebied in en tik op Accept. Het gebied dat u hebt gemaakt, wordt weergegeven op het tabblad Scans van de Lagen manager. Tik op het gebied om het zichtbaar te maken in de kaart- en videoweergave.
Als er scans of gebieden zichtbaar zijn die u niet op de kaart of het videoscherm wilt weergeven, tikt u achtereenvolgens op elk daarvan. Het vinkje naast de scan- of gebiedsnaam verdwijnt wanneer ze verborgen zijn.
Als u een scan t.o.v. scan inspectie uitvoert, moet op dit punt de kaart of het videoscherm de scanpunten weergeven waarin u het meest geïnteresseerd bent en moeten alle andere scans of gebieden worden verborgen. U selecteert de scan of het gebied waarmee u wilt vergelijken in de lijst met verborgen scans op het formulier Oppervlak inspectie.
- Om naar het scherm Oppervlak inspectie terug te gaan, tikt u op Accept in de Lagen manager.
Voor meer informatie, zie Scanlagen beheren.
- Tik op
- Voer een Naam voor de oppervlak inspectie in.
- Selecteer de Methode en voer vervolgens de parameters in om het Referentie oppervlak te definiëren waarmee u de als-gebouwd scan of het gebied wilt vergelijken:
- Als u Scan t.o.v. horizontaal vlak selecteert, selecteert u een punt en voert u de hoogte in om het horizontale vlak te definiëren.
- Als u Scan t.o.v. verticaal vlak selecteert, selecteert u twee punten om het verticale vlak te definiëren.
- Als u Scan t.o.v. hellend vlak selecteert, selecteert u drie punten om het hellende vlak te definiëren.
- Als u Scan t.o.v. cilinder selecteert, selecteert u twee punten die de as van de hellende of horizontale cilinder definiëren en daarna voert u de straal van de cilinder in.
- Als u Scan t.o.v. verticale cilinder selecteert, selecteert u drie punten om de verticale cilinder te definiëren.
Als u Scan t.o.v. oppervlak selecteert, worden de momenteel selecteerbare oppervlakken in de job weergegeven.
Oppervlakken moeten zichtbaar en selecteerbaar zijn om als referentie oppervlak te kunnen worden gebruikt.
Als u afzonderlijke vlakken als oppervlakken in het BIM model wilt gebruiken, stelt u het veld Oppervlak selectie modus in op Individuele vlakken. Voor meer informatie, zie Kaart instellingen.
Om de vermelde oppervlakken te wijzigen, tikt u op
en wijzigt u welke oppervlakken selecteerbaar zijn op het tabblad Kaartbestanden van de Lagen manager.
Als u Scan t.o.v. scan selecteert, selecteert u de scan of het gebied dat u met eerdere scandata wilt vergelijken.
Alleen scans of gebieden die momenteel niet zichtbaar zijn op de kaart of het videoscherm worden weergegeven in het veld Referentiescan.
-
Selecteer in het veld Kleurschaal de kleurschaal die u voor de inspectieresultaten wilt gebruiken.
Om de parameters voor de kleurschaal te wijzigen, tikt u op de kleurschaal softkey in het scherm Oppervlak inspectie. Zie De kleurschaal parameters definiëren hieronder.
-
Tik op Calc.
De software vergelijkt de zichtbare scans of gebieden of de geselecteerde scanpunten met het gedefinieerde Referentie oppervlak en maakt een inspectie puntenwolk aan. Punten in de inspectie puntenwolk worden gekleurd met behulp van de geselecteerde Kleurschaal.
De groep Werkelijk bereik toont de minimum en maximum afstanden tussen de scan en het referentie oppervlak.
Het oppervlak verder inspecteren:
- Tik op een inspectiepunt om de coördinaten van dat punt weer te geven. De Afw waarde toont de afwijking (afstand) van dat punt tot het referentie oppervlak. De Afw waarde wordt opgeslagen in het veld Code voor het inspectiepunt.
- Om het verbonden instrument naar het geselecteerde punt te draaien, tikt u op Draai naar. Als het verbonden instrument een laser aanwijzer heeft, zet u de laser aanwijzer aan om aan te geven waar eventuele herstelwerkzaamheden nodig kunnen zijn.
- Als u een schermfoto van de huidige software weergave wilt maken, inclusief de kaart en het formulier Oppervlak inspectie, tikt u op
. Om de schermfoto in de job op te slaan, tikt u op Opsl.
-
Druk op Opsl. De inspectie parameters worden in de job opgeslagen.
Alle inspectiepunten die u op de kaart of het Video scherm hebt geselecteerd, worden opgeslagen in de job.
U kunt de opgeslagen inspectie op elk gewenst moment op de kaart bekijken. Zie Een opgeslagen oppervlak inspectie weergeven hieronder.
De oppervlak inspectie wordt direct verborgen op de kaart en het Oppervlak inspectie formulier is klaar voor een nieuwe inspectie.
U kunt een Oppervlak inspectie rapport PDF-bestand maken vanuit het scherm Job / Export. Het Oppervlak inspectie rapport bevat een samenvatting van de oppervlak inspectie parameters, eventuele schermopnamen van de oppervlak inspectie en eventuele inspectiepunten die bij de oppervlak inspectie zijn opgeslagen.

Afhankelijk van het oppervlak dat wordt geïnspecteerd en de vereiste toleranties kunt u meerdere kleurschaal definities aanmaken, met verschillende kleuren en verschillende afstand scheidingen. Selecteer de meest geschikte kleurschaal definitie om variaties in afstand van de scan tot het referentie oppervlak te markeren.
De kleurschaal parameters definiëren:
- Tik op de kleurschaal softkey onder het formulier Oppervlak inspectie.
-
In het scherm Kleurschalen selecteert u de kleur die u wilt veranderen en daarna tikt u op Wijzig.
U kunt ook op Kopiëren tikken om een nieuwe kleurschaal te maken op basis van de kleurschaal die u hebt geselecteerd. Om een nieuwe lege kleurschaal aan te maken, tikt u op Nieuw. Voer een naam voor de kleurschaal in en tik op Accept. De software toont het bewerkingsscherm voor de geselecteerde kleurschaal.
-
Als u de voor de kleurschaal gebruikte afstanden wilt wijzigen, voert u de waarden in de linker kolom in of wijzigt u die. Om afstanden te verwijderen, verwijdert u de waarden uit de gewenste velden of selecteert u het veld en tikt u op Wis.
Afstanden hoeven niet in een bepaalde volgorde te worden ingevoerd. Om een afstand toe te voegen, voegt u die op een willekeurige plaats in, waarna de lijst automatisch opnieuw wordt gesorteerd.
-
Selecteer voor elke afstand waarde in de rechter kolom de kleur die u wilt gebruiken voor scanpunten binnen die afstand tot het referentie oppervlak.
Als u interessante scanpunten duidelijker wilt markeren, kunt u Transparant selecteren voor scanpunten die u niet wilt weergeven. Zet bijvoorbeeld de kleur voor scanpunten buiten het bereik waarin u bent geïnteresseerd op Transparant, zodat alleen de punten waarin u bent geïnteresseerd worden ingekleurd en op de kaart worden weergegeven.
- Om de kleurschaal in te stellen op kleurverlopen die vloeiend tussen kleuren overgaan, schakelt u het selectievakje Vloeiende overgang boven aan het scherm in. Als u kleurverlopen wilt uitschakelen en de kleurschaal als blokken wilt weergeven, schakelt u het selectievakje Vloeiende overgang uit.
- Druk op Accept.
- Om naar het scherm Oppervlak inspectie terug te gaan, tikt u op Esc in het scherm Kleurschalen.

Wanneer u op Opsl. in het scherm Oppervlak inspectie tikt, wordt de inspectie in de job opgeslagen. De inspectie later bekijken:
- Tik op
op de Kaart werkbalk of de Video werkbalk om de Lagen manager te openen.
- Selecteer het tabblad Inspecties.
-
Tik op een inspectie om die te selecteren of te deselecteren. Een vinkje geeft aan dat de inspectie geselecteerd is. U kunt maar één inspectie tegelijk selecteren om te bekijken.
De inspectie verschijnt op de kaart.
Voor meer informatie, zie Inspectielagen beheren.