Data uitval overbruggen m.b.v. xFill
Trimble xFill® technologie werkt met een wereldwijd netwerk van Trimble referentiestations om uitval van de communicatie via door satelliet aangeleverde correctiedata te overbruggen.
Selecteer het keuzevakje xFill in het scherm Rover opties van de meetmethode om door te gaan met meten tijdens uitval van de base data tot 5 minuten. De precisie van de xFill oplossing zal echter geleidelijk aan achteruitgaan. Trimble Access gaat door met het meten van RTK vectoren en alle punten worden gemeten t.o.v. hetzelfde RTK coördinatensysteem.
Om deze optie te kunnen gebruiken, moet uw GNSS ontvanger xFill ondersteunen.xFill is niet beschikbaar als u OmniSTAR geselecteerd hebt als reserve optie in het veld Satelliet differentieel.
xFill is alleen beschikbaar in gebieden die door de RTX uitzendende satelliet worden bestreken. Voor meer informatie gaat u naar positioningservices.trimble.com.

Wanneer u een ontvanger met een abonnement op de de Trimble Centerpoint RTX correctieservice gebruikt, selecteert u de optie xFill om xFill‑RTX te gebruiken en oneindig door te gaan met meten bij uitval van de base data. Als de xFill precisie schattingen zijn toegenomen tot het niveau van de RTX precisie schattingen, gaat de ontvanger over van een RTK‑gebaseerde xFill positie oplossing naar gebruik van een RTX positie oplossing die we xFill‑RTX noemen. De xFill-RTX positie oplossing heeft geen last van doorgaande achteruitgang van de precisie in de tijd. De xFill-RTX oplossing wordt door de rover ontvanger in de termen van het RTK basisstation gebracht.
Bij het meten van een punt met xFill blijven de precisie schattingen toenemen en kunnen die pas convergeren als de xFill-RTX positionering begint. Tijdens gebruik van xFill is de beste positie de enkele meting aan het begin van de meettijd. Om die reden wordt elk punt dat wordt gemeten m.b.v. xFill technologie vóór het overgaan op xFill‑RTX na 1 seconde acceptabel. De instellingen Meettijd en Aantal metingen in Opties worden in de xFill modus opgeheven door de 1‑seconde regel.
Wanneer u xFill‑RTX gebruikt en een CenterPoint RTX abonnement hebt, gebaseerd op urenblokken die u voor die service hebt aangeschaft, verschijnt er een bericht "RTX volgen stoppen om abonnement teller te stoppen?" wanneer u de meting beëindigt. Selecteer Ja om het volgen van RTK SV's op de ontvanger uit te schakelen. Wanneer u een nieuwe meting met gebruikmaking van de RTX service start, moet u wachten tot de RTX oplossing opnieuw geconvergeerd is voordat u xFill‑RTX kunt gebruiken. Als u binnen relatief korte tijd na beëindiging van de huidige meting een nieuwe meting wilt starten en u wilt niet wachten tot de RTX oplossing opnieuw geconvergeerd is, selecteert u Nee. Wanneer u Nee kiest, betekent dit dat uw RTX abonnement tijd blijft gebruiken, ook al bent u niet actief in een meting. De volgende meting zal dan echter met een geconvergeerde oplossing beginnen als RTX en GNSS volgen tussen de metingen gehandhaafd is gebleven.

Als xFill niet klaar is, is het symbool op de statusbalk . Zodra xFill klaar is, verschijnt in het veld xFill klaar Ja in het scherm Rover dataverbinding en verandert het statusbalk symbool in
. Als er geen RTK correcties meer worden ontvangen, neemt xFill het over en verandert het statusbalk symbool in
. Zodra er weer RTK base data wordt ontvangen, wordt teruggeschakeld naar RTK en verandert het statusbalk symbool weer in
.
Nadat RTX geconvergeerd is, verschijnt "Ja" in het veld xFill‑RTX klaar in het scherm Rover dataverbinding. Als de ontvanger overschakelt naar gebruik van xFill‑RTX positionering, verandert het symbool op de statusbalk in .
Om het RTX status scherm te bekijken, tikt u in een RTX (SV) meting op . Het scherm RTX status toont de huidige Correctie satelliet naam. Om een andere satelliet te selecteren, drukt u op Opties en selecteert u de gewenste satelliet in de lijst. U kunt de correctie satelliet op elk gewenst moment veranderen; bij veranderen van de correctie satelliet hoeft de meting niet opnieuw te worden gestart. U kunt ook Aangepast selecteren en daarna de te gebruiken frequentie en bitsnelheid invoeren. De wijzigingen die u in de instellingen aanbrengt, worden gebruikt wanneer u de eerstvolgende keer een meting start.