Sjablonen toepassen
Wanneer u sjablonen aan de tunneldefinitie toevoegt, moet u ook sjabloon posities toevoegen, waarop de Tunnels software begint met het toepassen van elke sjabloon. Voor station waarden tussen toegepaste sjablonen worden de sjabloon elementwaarden geïnterpoleerd.
De toegepaste sjablonen moeten hetzelfde aantal elementen hebben.

De volgende interpolatie methoden worden ondersteund.

Deze methode handhaaft de straal van de eerste en laatste boog (ook wandbogen genoemd), alsmede de straal van de tweede en vierde 'overgangsbogen', indien aanwezig, en berekent een nieuwe straal voor de centrale boog (of dakboog). Deze methode gebruikt interpolatie van de booghoeken in plaats van de straalwaarden.
Deze methode wordt automatisch gebruikt als de sjablonen die op het vorige en volgende station zijn toegepast aan de volgende voorwaarden voldoen:
- Elke sjabloon bestaat uit 3 of 5 opeenvolgende bogen die tangentiaal verbonden zijn
- Er is geen 'kanteling' van de gedefinieerde sectie (sjabloon)
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, wordt de Lineaire interpolatie methode gebruikt.

Bij deze methode worden de sjabloon elementwaarden lineair geïnterpoleerd (toegepast op een pro rata basis), vanaf een sjabloon toegepast op het vorige station tot aan het station waarop de volgende sjabloon is toegepast.
Deze methode wordt gebruikt als niet aan de voorwaarden voor de Noorse methode wordt voldaan.

Sjablonen kunnen verticaal of loodrecht op het verticale alignement worden toegepast. In de volgende tekening geeft het rode lijnenwerk aan waar de sjabloon loodrecht en het blauwe lijnenwerk waar de sjabloon verticaal is toegepast.
De station en offset weergave van punten ten opzichte van een tunnel via Punt manager of Bekijk job worden alleen verticaal t.o.v. het alignement berekend. Als de sjablonen bij het positioneren van een tunnel loodrecht zouden worden toegepast, zouden de station en offset waarden anders zijn.

In het navolgende beschrijven we hoe u de sjabloon toewijzingen gebruikt, inclusief <Geen> sjabloon en de optie Te gebruiken oppervlakken, om een tunneldefinitie te bepalen. Zie de tekening in de volgende afbeelding, waarin de tunnel een constante breedte heeft van station 0 t/m 20, een lacune heeft tussen station 20 en 40, breder wordt van station 60 t/m 80 en daarna een constante breedte heeft tot station 140.
Zie ook de twee sjablonen in de volgende afbeelding, waarin sjabloon 1 (aan de linkerkant in de afbeelding) twee oppervlakken heeft en sjabloon 2 drie oppervlakken:
Om dit ontwerp te definiëren, moet u de sjablonen toewijzen met de juiste oppervlakken geselecteerd, zoals in de volgende tabel getoond:
Startstation | Sjablonen | Oppervlak 1 | Oppervlak 2 | Oppervlak 3 |
---|---|---|---|---|
0,000 | Sjabloon 1 | aan | aan | – |
20,000 | Sjabloon 1 | aan | aan | – |
20,005 | <Geen> | – | – | – |
40,000 | Sjabloon 1 | aan | aan | – |
60,000 | Sjabloon 2 | aan | aan | Uit |
80,000 | Sjabloon 2 | aan | aan | aan |
120,000 | Sjabloon 2 | aan | aan | Uit |
140,00 | Sjabloon 2 | aan | aan | Uit |