Punt- en lijnbestanden

Trimble Access ondersteunt de volgende punt en lijn project databestanden:

Puntbestanden:

  • CSV- of TXT-bestanden

Punt- en lijnbestanden:

  • AutoCAD Drawing Exchange Format (DXF) bestanden (.dxf)
  • ESRI Shapefiles (.shp)
  • 12d Model bestanden (.12da)
  • LandXML bestanden (.xml)
  • KML- of KMZ-bestanden van Google Earth (.kml, .kmz)

NB – Zorg ervoor dat project databestanden hetzelfde coördinatensysteem gebruiken als het project of de job waarmee ze zijn gebruikt.

  • De volgorde van de coördinaten (noord en oost ordinaten) moet in het kommagescheiden bestand dezelfde zijn als in het veld Coördinaten volgorde in het scherm Eenheden. Zorg ervoor dat de data in het bestand het volgende formaat heeft: puntnaam, eerste ordinaat (noord of oost), tweede ordinaat (noord of oost), hoogte, puntcode.

  • Omdat KML en KMZ bestanden altijd in het WGS 1984 coördinatensysteem zijn, kunnen ze worden gebruikt bij elke job die gebruikmaakt van een geprojecteerd coördinatensysteem. KML en KMZ bestanden worden niet weergegeven in een job die een Alleen schaalfactor of Geen projectie / geen datum coördinatensysteem gebruikt, omdat de WGS 1984 coördinaten niet kunnen worden getransformeerd naar job coördinaten.

U kunt punten uit een project databestand gebruiken om:

  • uit te zetten, zonder dat de punten van het ontwerp in de job aanwezig zijn
  • waarden in Punt naam velden in te geven, zoals voor COGO functies
  • te navigeren, om metingen van eerdere inmeetjobs te controleren.

NB – Wanneer u punten en lijnen uit een project databestand gebruikt, moet u er rekening mee houden dat de data in het bestand mogelijk niet van inmeetprecisie is.

Als het punt niet in de huidige job aanwezig is, maar wel in meerdere project databestanden, wordt het punt in het project databestand gebruikt. Als er meerdere punten met dezelfde naam in een gekoppelde job aanwezig zijn, werken de zoekregels in die job om het beste punt te bepalen.

Punten uit een CSV-bestand worden op de Kaart en het Video scherm weergegeven als een blauwe komma ( , ). Punten uit een andere job worden weergegeven met behulp van hun oorspronkelijke puntsymbool, maar zijn blauw gekleurd. Zodra u een punt in een project databestand of gekoppelde job selecteert en voor een softwarefunctie gebruikt, wordt het punt naar de huidige job gekopieerd en als een "c" op de kaart weergegeven.

Om gearceerde polygonen of datalabels weer te geven, of om nodes aan lijnen in punt- en lijnbestanden op de kaart toe te voegen, tikt u op op de kaartwerkbalk, selecteert u Instellingen en configureert u de instelling in de groep Kaartdata functies. Zie Kaartdata instellingen voor DXF, Shape, 12da en LandXML bestanden.

Om in de Trimble Access job punten, polylijnen en polygonen te maken van geselecteerde punten, lijnen, polylijnen en polygonen in project databestanden, selecteert u de items die u wilt opnemen op de kaart en selecteert u vervolgens in het menu ingedrukt-houden Aanmaken van selectie. Attributen van de geselecteerde items worden ook naar de job gekopieerd.

Zodra de punten, polylijnen en polygonen in de job zijn aangemaakt, kunt u ze zoals gewoonlijk gebruiken voor uitzetten en Cogo functies.

U kunt een polylijn of polygoon in een project databestand bewerken zonder die eerst naar de job te kopiëren. Trimble Access kopieert de polylijn of polygoon automatisch naar de job als onderdeel van het bewerkingsproces. U kunt ook polylijnen of polygonen bewerken die u naar de job hebt gekopieerd.

Een polylijn of polygoon wijzigen:

  • Om een punt in een polylijn in te voegen, selecteert u het punt en de polylijn op de kaart. Houd de polylijn ingedrukt in de buurt van het segment waar u het punt wilt invoegen en selecteer vervolgens Punt invoegen. Gebruik hetzelfde proces om een punt in een polygoon in te voegen.

  • Om een punt uit een polylijn te verwijderen, selecteert u het punt op de kaart en selecteert u vervolgens in het menu ingedrukt-houden de optie Punt verwijderen. Gebruik hetzelfde proces om een punt uit een polygoon te verwijderen.

Een DXF bestand is een 2D of 3D grafisch vector bestandsformaat, gegenereerd door CAD software zoals AutoDesk. DXF staat voor Drawing Exchange Format (tekening uitwisselingsformaat).

Bij DXF-bestanden die lagen bevatten, wordt voor elke selecteerbare feature in het bestand een naam gegenereerd. Voor elke selecteerbare feature in het bestand kan een code worden gegenereerd. Deze wordt ontleend aan de attributen die in het bestand opgeslagen zijn; vaak zijn dit de naam, code en attributen van features in het oorspronkelijke bestand.

Bij DXF bestanden bestaat de naam uit de eerste acht tekens van de naam van de laag, gevolgd door een spatie en vervolgens het regelnummer van het item in het DXF bestand. Bij DXF bestanden van Trimble Business Center wordt de naam van het item, indien aanwezig, gebruikt.

U kunt een selecteerbaar item op de kaart bekijken, om de naam van het bestand en de laag te bepalen.

Zichtbare en selecteerbare DXF-items:

  • ARC, CIRCLE, INSERT, LINE, POINT, POLYLINE, LWPOLYLINE.

Alleen DXF-items weergeven:

  • 3D FACE, SPLINE, SOLID, ATTRIB, BLOCK ATTRIB, TEXT, MTEXT, HATCH.
  • Besturingstekens: – diameter symbool, D – graden symbool, P – plus/minus symbool, % – percentage symbool.

Extrusiebogen uit een DXF bestand worden correct op de kaart weergegeven, maar kunnen niet actief worden gemaakt. Extrusiebogen vormen in de plattegrond weergave een ellips en het uitzetten van ellipsen wordt niet ondersteund.

Een Shapefile is een ESRI vector data-opslagformaat voor het opslaan van geografische objecten zoals punten, lijnen, of polygonen, alsmede attribuut information.

Bij Shapefiles die lagen bevatten, wordt voor elk selecteerbaar item in het bestand een naam gegenereerd. Voor elk selecteerbaar item in het bestand kan een code worden gegenereerd. Deze wordt ontleend aan de attributen die in het bestand opgeslagen zijn; vaak zijn dit de naam, code en attributen van features in het oorspronkelijke bestand.

Bij Shapefiles bestaat de naam uit de eerste vijf tekens van de naam van het Shapefile bestand, gevolgd door een bestandsindexnummer, daarna een spatie en vervolgens het regelnummer in het Shapefile waar dit item is gedefinieerd.

U kunt een selecteerbaar item op de kaart bekijken, om de naam van het bestand en de laag te bepalen.

Ondersteunde Shapefile items:

  • Null shape, Point, PolyLine, Polygon, MultiPoint, PointZ, PolyLineZ, PolygonZ, MultiPointZ, PointM, PolyLineM, PolygonM, MultiPointM, MultiPatch.

Om attribuut informatie voor Shapefile items te bekijken, moet het Shapefile een bijbehorend .dbf bestand hebben.

De lagen die in een 12da-bestand worden weergegeven, zijn gebaseerd op de modelnamen in het 12da-bestand. Bovendien worden alle oppervlakken en alignementen die zijn ingelezen uit een 12da-bestand in hun eigen laag geplaatst. Als er dubbele laagnamen zijn, worden achtervoegsels bestaande uit een onderstrepingsteken plus een oplopend nummer gebruikt om unieke laagnamen te garanderen.

Punt strings worden ingelezen als punten en aan de juiste laag toegewezen. De punten krijgen de namen die zijn opgegeven in het 12da bestand, maar als er geen namen zijn opgegeven, krijgen ze namen op basis van de string naam plus een achtervoegsel bestaande uit een onderstrepingsteken plus oplopend nummer.

Lijn, boog en cirkel strings worden ingelezen als standaard lijnen en bogen en toegewezen aan de juiste laag aan de hand van de kleur die is opgegeven in het 12da bestand, wanneer standaard kleuren zijn gebruikt.

Polylijn strings worden ingelezen als polylijnen of polygonen (bij gesloten polylijnen) en toegewezen aan de juiste laag aan de hand van de kleur die is opgegeven in het 12da bestand, wanneer standaard kleuren zijn gebruikt.

Super alignementen en alignementen worden ingelezen als alignementen en elk alignement wordt toegewezen aan een eigen laag. Alignementen worden weergegeven als een rode lijn.

Getrianguleerde oppervlakken worden ingelezen en elk oppervlak wordt aan een eigen laag toegewezen.

Een LandXML bestand is een XML bestandsformaat voor civieltechnische ontwerp- en inmeetdata zoals punten, oppervlakken, kavels, buisnetwerk data en alignementen.

LandXML bestanden kunnen verschillende XML elementen bevatten en wat ze bevatten, hangt af van de toepassing die het LandXML bestand heeft gemaakt, de geselecteerde items en de opties die zijn gekozen op het moment van exporteren. Alleen punten, lijnen, oppervlakken en alignementen die zich bevinden in elementen direct onder het primaire LandXML element worden ondersteund.

Hieronder ziet u de element typen en hoe die kunnen worden gebruikt in Trimble Access:

  • Alleen alignementen

    Uitzetten als alignement, met behulp van Trimble Access Inmeten Algemeen of Trimble Access Wegen.

  • Alignementen met sjablonen

    Opslaan en vervolgens uitzetten als een RXL-weg, met behulp van Trimble Access Wegen.

  • Percelen en feature lijnen

    Uitzetten als een polylijn, met behulp van Trimble Access Inmeten Algemeen of Trimble Access Wegen.

  • Alignementen en feature elementen gedefinieerd volgens de Inframodel specificatie

    Alignementen worden gegroepeerd om een wegoppervlak te vormen, u kunt meerdere wegen in één bestand hebben. Uitzetten met behulp van Trimble Access Wegen.

  • Alignementen en afbreeklijn elementen in een oppervlak element

    Alignementen en afbreeklijnen van het oppervlak element worden gegroepeerd om een wegoppervlak te vormen, u kunt meerdere wegen in één bestand hebben. Uitzetten met behulp van Trimble Access Wegen. De Trimble Business Center LandXML-export maakt bestanden met behulp van dit formaat; punten, oppervlakken, percelen en feature lijnen kunnen ook worden opgenomen in deze bestandsexport.Voor meer informatie, zie LandXML string-wegen vanuit uw kantoorsoftware exporteren.

De lagen gemaakt voor LandXML-bestanden zijn gebaseerd op het volgende:

  • Punt items (van <CgPoint> elementen) worden in een laag met de naam Punten geplaatst.

  • Lijn items (van <Parcel> en <PlanFeature> elementen) worden in een laag met de naam Lijnen geplaatst.

  • Alignement en oppervlak items worden geplaatst in lagen met een naam op basis van de naam van de alignementen en oppervlakken.

Voor elk selecteerbaar item in het bestand kan een code worden gegenereerd. Deze wordt ontleend aan de attributen die in het bestand opgeslagen zijn - vaak zijn dit de naam, code en attributen van features in het oorspronkelijke bestand. U kunt een selecteerbaar item op de kaart bekijken, om de naam van het bestand en de laag te bepalen.

Als er overlappende oppervlakken op de kaart zijn, is de geïnterpoleerde hoogte die van het eerste oppervlak dat een niet‑null hoogte heeft (het oppervlak met de eerste naam in alfabetische volgorde).