Projectdata lagen beheren

Het tabblad Project data op het Lagen manager scherm geeft een overzicht van de project databestanden die aan het project zijn toegevoegd. Zie Projectdata beheren.

Gebruik het tabblad Project data om project databestanden aan de job te koppelen. Project databestanden worden aan de job gekoppeld wanneer u ze op selecteerbaar of zichtbaar zet in de Lagen manager.

Koppelen met projectdata

  1. Om de Lagen manager te openen, tikt u op op de Kaart werkbalk of de Video werkbalk.

  2. Tik op het tabblad Project data eenmaal op de bestandsnaam om features in het bestand selecteerbaar te maken.

    Blijf op de bestandsnaam tikken om door de opties voor het bestand te bladeren:

    • Voor vector formaten (DXF, Shapefile, IFC, Web Feature Services) zijn de opties Selecteerbaar > Zichtbaar > Uit.

    • Voor CSV/TXT formaten zijn de opties Selecteerbaar > Uit.

    • Voor raster afbeeldingsformaten (TIFF, JPEG) zijn de opties Zichtbaar > Uit.

    Bestanden die zichtbaar zijn, worden aangeduid met . Features in zichtbare bestanden kunnen niet worden geselecteerd. Als u een bestand op zichtbaar zet, kunt u makkelijker features in andere bestanden selecteren.

    Bestanden die uitgeschakeld zijn, hebben geen symbool naast de bestandsnaam. Deze bestanden worden niet weergegeven op de kaart of het videoscherm en zijn niet gekoppeld aan de job. Om het bestand aan de job te koppelen, tikt u op de bestandsnaam om het op selecteerbaar of zichtbaar te zetten.

    Een symbool geeft aan dat het bestand geen items bevat die kunnen worden weergegeven.

  3. Als u alleen sommige lagen in een bestand zichtbaar of selecteerbaar wilt maken, tikt u op de pijl naast de bestandsnaam en tikt u vervolgens op de lagen die u wilt wijzigen.

    Het symbool naast de bestandsnaam geeft aan of sommige lagen niet zichtbaar of niet selecteerbaar zijn.

  4. Als de software waarschuwt dat de data in het project databestand ver verwijderd zijn van de jobdata en voorstelt om het bestand te georefereren, tik dan op Ja om de software het bestand op de kaart te laten verplaatsen, of tik op Esc om het bestand op de huidige locatie te houden. Zie Georeferentie kaart.

  5. Als u een CSV of TXT bestand selecteert en de software vraagt om het Coördinaten type van de punten in het bestand op te geven, selecteert u Grid punten of Grid (lokaal) punten. Als de punten in het bestand Grid (lokaal) punten zijn, selecteert u de gewenste transformatie om ze naar grid punten te transformeren. Zie Uitgebreid geodetisch in de Cogo instellingen.

  6. Tik op Accept. om de Lagen manager te sluiten.

TIP – Om een bestand in de Lagen manager dat u niet meer gebruikt in het project te verbergen, gaat u naar de pagina Project data in het projectscherm en tikt u op naast het bestand. Zie Projectdata beheren.

Project data toevoegen in de Lagen manager

NB – Zorg er bij het toevoegen van project databestanden voor dat ze hetzelfde coördinatensysteem gebruiken als het project of de job waarvoor ze worden gebruikt. Bij het toevoegen van CSV- of TXT-bestanden moet de volgorde van de coördinaten (noord en oost ordinaten) in het kommagescheiden bestand dezelfde zijn als in het veld Coördinaten volgorde in het scherm Eenheden. Zorg ervoor dat de data in het bestand het volgende formaat heeft: puntnaam, eerste ordinaat (noord of oost), tweede ordinaat (noord of oost), hoogte, puntcode.

  1. Om de Lagen manager te openen, tikt u op op de Kaart werkbalk of de Video werkbalk.

  2. Selecteer het tabblad Project data.

  3. Tik op Toevoegen en selecteer vervolgens de toe te voegen bestanden in een locatie op de bedieningseenheid, of in Trimble Connect als het project waarin u werkt een cloud project is.

    Als het bestand dat u wilt toevoegen niet wordt weergegeven, controleert u of het een ondersteund bestandstype is en of de bestandsnaam geen ongeldige tekens bevat (zoals een dollarteken of haakjes).

  4. Druk op Accept.

    De bestanden die u hebt toegevoegd, worden weergegeven in de Lagen manager en zijn op selecteerbaar gezet.