Basis kaartweergave
Het scherm Kaart verschijnt wanneer u de job opent en toont de laatst gebruikte weergave van de job.
U kunt het meeste werk vanaf de kaart uitvoeren:
-
Software formulieren verschijnen naast de kaart, zodat u tegelijkertijd met de kaart en het formulier kunt werken.
Om meer van het formulier weer te geven, tikt u op
en veegt u naar links. Om de grootte van het formulier te verkleinen en meer van de kaart te zien, tikt u op
en veegt u naar rechts.
Tik in de staande modus op
en veeg omlaag om meer van het formulier weer te geven, of tik op
en veeg omhoog om meer van de kaart te zien.
-
Software schermen hebben de volledige breedte en bedekken tijdelijk de kaart terwijl u erin werkt.
Als u de kaart wilt weergeven terwijl een software scherm over de volledige breedte is geopend, tikt u op
om het scherm Favorieten te openen en tikt u vervolgens in de lijst Terug naar rechts van de lijst Favorieten op Kaart.

Alle punten, lijnen, bogen en polylijnen in de job worden op de kaart zwart weergegeven, tenzij ze een code hebben die de kleur van de feature definieert in het feature bibliotheekbestand dat aan de job is gekoppeld. Zie Trimble Business Center objectenbibliotheken. Items die u hebt geselecteerd, worden blauw weergegeven.
De kaart toont ook data uit andere databestanden, zoals IFC, DXF of RXL, die u met de Lagen manager aan de job hebt gekoppeld. Items uit gekoppelde bestanden worden weergegeven in de kleuren die in het bestand zijn gedefinieerd. U kunt Kaart functies gebruiken om items in gekoppelde bestanden te selecteren en ermee te werken. Zie Ondersteunde typen gekoppelde bestanden voor meer informatie over de bestandstypen die u aan de job kunt koppelen.
U kunt achtergrond informatie aan uw kaart toevoegen, om context te bieden voor de andere data op de kaart. In tegenstelling tot gekoppelde bestanden kunnen items in achtergrondkaarten niet worden geselecteerd. Zie Achtergrondkaarten toevoegen voor meer informatie.

Wanneer u een meting start, toont de kaart de locatie van de inmeetapparatuur die in gebruik is, waarbij:
- De huidige oriëntatie van een conventioneel instrument wordt aangeduid door een stippellijn, die van het instrument naar het einde van het scherm loopt.
- De huidige positie van het prisma wordt weergegeven als
.
- De huidige positie van de GNSS antenne wordt weergegeven als
.
- Als u IMU tiltcompensatie gebruikt, geeft het GNSS antenne symbool de richting aan, bijvoorbeeld
. Het LED-paneel van de ontvanger moet naar u toe gericht zijn om de GNSS cursor correct te oriënteren.

De werkbalk Kaart biedt basis gereedschappen voor het weergeven van de data op de kaart op verschillende zoomniveaus en vanuit verschillende hoeken.
De standaard Plattegrond weergave toont de kaart in twee dimensies. Alle andere kaartweergaven zijn driedimensionaal.
-
Tik op
op de werkbalk van de kaart om een andere weergave te selecteren. Om data op de kaart te roteren, tikt u op
en daarna op de kaart en sleept u om de weergave te roteren. Het
symbool in het midden van de kaart geeft het rotatiepunt aan. Het bekijken van data in 3D is handig om hoogteverschillen te bekijken en antennehoogte fouten te detecteren, en om scan data en oppervlakken van verschillende kanten te bekijken.
-
Tik op
of
om telkens met één zoomniveau in of uit te zoomen. U kunt ook twee vingers op het scherm plaatsen en die uit elkaar bewegen om op het midden van de kaart in te zoomen, of knijpen om uit te zoomen. Om de kaart tot aan de uiteinden te bekijken, tikt u op
.
-
Als u rond de kaart wilt pannen, moet u ervoor zorgen dat
is geselecteerd op de kaartwerkbalk en vervolgens op de kaart tikken en slepen. U kunt ook twee vingers op het scherm plaatsen en in de gewenste richting schuiven om de weergave te verplaatsen. Als u een bedieningseenheid met pijltoetsen gebruikt, kunt u de pijltoetsen gebruiken om te pannen.
U kunt niet op de kaart tikken en slepen om te pannen wanneer de kaart zich in de Rechthoek selectie
of Polygoon selectie
modus bevindt, maar u kunt wel twee vingers of de pijltoetsen van de bedieningseenheid gebruiken om te pannen.
Om naar een punt op de kaart te pannen, tikt u op
op de werkbalk Kaart en selecteert u Pan naar punt. Voer een puntnaam en schaalwaarde in.
Om de kaart op de huidige positie te centreren, tikt u op
op de werkbalk Kaart en selecteert u Pan naar hier. Voor meer opties, zoals het wijzigen van de schaal voor het zoomen, selecteert u Pan naar punt en configureert u de instellingen. Tik daarna op de softkey Hier in het scherm Pan naar punt.
Voor meer informatie, zie Werkbalk Kaart.