De opstelling hoogte bepalen

Bij een conventionele meting gebruikt u de functie Opstelling hoogte om de hoogte van het instrumentpunt te bepalen, door waarnemingen naar punten met bekende hoogte uit te voeren.

NB – De berekening van de opstelling hoogte is een grid berekening. Gebruik alleen punten die als grid coördinaten kunnen worden bekeken. Om de opstelling hoogte te berekenen, hebt u ten minste één waarneming van hoeken en afstand naar een bekend punt nodig, of twee alleen-hoeken waarnemingen naar verschillende punten.

  1. Start een meting en voer een standplaats instelling uit.
  2. Tik op en selecteer Meten / Opstelling hoogte.

    De details van het instrument punt die tijdens de standplaats instelling zijn ingevoerd, worden weergegeven.

  3. Als u tijdens de standplaats instelling geen instrument hoogte hebt ingevoerd, voert u die nu in. Druk op Accept.
  4. Geef de puntnaam, code en prismagegevens voor het punt met de bekende hoogte in.
  5. In het veld Methode selecteert u een methode van meten.
  6. Druk op Meet. Zodra de meting opgeslagen is, verschijnt het scherm Punt residuen.
  7. In het scherm Punt residuen tikt u op:
    • + Punt om meer bekende punten te meten
    • Details om punt details te bekijken/bewerken
    • Gebruik om een punt in of uit te schakelen
  8. Om het resultaat van de opstelling hoogte te bekijken, drukt u op Resultaten in het Punt residuen scherm.
  9. Druk op Opsl.

    Een eventuele bestaande hoogte van het instrument punt wordt overschreven.