Uit te zetten posities toevoegen

1. Selecteer Posities uitzetten.
2. Tik op Toevoegen.

3. Definieer het Stationbereik met behulp van de velden Startstation en Eindstation.

   Als de uit te zetten positie kan worden:

   • uitgezet op een willekeurig station, laat u de velden Startstation en Eindstation leeg.

   • uitgezet vanaf een bepaald station naar het einde van de tunnel, voert u het Startstation in en laat u het veld Eindstation leeg.

   • uitgezet op slechts één specifiek station, voert u dezelfde stationwaarde in de velden Startstation en Eindstation in.

   • uitgezet op meerdere stations binnen een bereik, voert u het Startstation en het Eindstation in.

   Een beschrijving van het gedefinieerde stationbereik wordt weergegeven in het groepsvak Stationbereik, waarbij wordt aangegeven waar de gedefinieerde uit te zetten positie kan worden uitgezet.

4. Selecteer de methode om de uitzetpositie te definiëren en vul vervolgens de velden voor de geselecteerde methode naar behoefte in:

   Bij elke methode zijn de waarden Horizontale offset en Verticale offset relatief ten opzichte van het alignement. Als het alignement offset is, zijn de offsets relatief ten opzichte van het offset alignement. Als de offset naar links of omlaag is, voert u een negatieve waarde in, of tikt u op naast het Offset veld en selecteert u Links of Omlaag.

   • Voor een uitzetpositie voor een springgat voert u in de velden Horizontale offset en Verticale offset de offset waarden in die de uit te zetten positie definiëren.

   • Voor een Radiaal uitzetpositie:

     1. Selecteer het Oppervlak ten opzichte waarvan de uitzetpositie relatief is.

     2. Voer in de velden Horizontale offset en Verticale offset de offset waarden in die de uit te zetten positie definiëren.

     3. Om een nieuwe midden offset ten opzichte van het alignement te definiëren, voert u de waarden Horizontaal midden en Verticaal midden in.

   • Voor een horizontale uitzetpositie:

     1. Selecteer het Oppervlak ten opzichte waarvan de uitzetpositie relatief is.

     2. Voer in het veld Verticale offset de offset waarde in die de uit te zetten positie definieert.

     3. Selecteer in het veld Richting de richting waarin de horizontale offset moet worden toegepast.

   • Voor een verticale uitzetpositie:

     1. Selecteer het Oppervlak ten opzichte waarvan de uitzetpositie relatief is.

     2. Voer in het veld Horizontale offset de offset waarde in die de uit te zetten positie definieert.

     3. Selecteer in het veld Richting de richting waarin de verticale offset moet worden toegepast.

   • Voor een Meerdere radiaal uitzetpositie:

     1. Selecteer het Oppervlak ten opzichte waarvan de uitzetpositie relatief is.

     2. Voer het Interval tussen de radiale posities in.

   • Voor een Buis paraplu uitzetpositie:

     1. Voer in de velden Horizontale offset en Verticale offset de offset waarden t.o.v. het alignement in voor het startpunt.

     2. Voer in de velden Einde horizontale offset en Einde verticale offset de offset waarden t.o.v. het alignement in voor het eindpunt.

     3. Voer in het veld Lengte de lengte in van het startstation tot het eindstation.

        De Lengte waarde is de 2D afstand over het alignement, niet de ware 3D lengte.

5. Indien nodig geeft u de Code op.

   De opmerking die in het Code veld wordt ingetoetst, wordt aan het einde van de positie toegevoegd en weergegeven bij het uitzetten van de positie.

6. Druk op Opsl.

7. Ga desgewenst door met het toevoegen van uit te zetten posities.

8. Als u klaar bent, tikt u op Sluiten.

9. Druk op Accept.

10. Toets de overige tunnelcomponenten in, of druk op Opsl. om de tunneldefinitie op te slaan.

Als u uitzet posities uit een kommagescheiden bestand in de geselecteerde tunneldefinitie wilt importeren, tikt u in het scherm Uitzet posities op Importeren. Selecteer het bestand dat u wilt importeren en tik vervolgens op Accept.

Voor informatie over het vereiste formaat voor het CSV-bestand, zie Eisen t.a.v. uit te zetten posities.