Rover opties
De velden die in het scherm Rover opties beschikbaar zijn, zijn vergelijkbaar voor alle typen GNSS metingen. Alle velden die in het scherm Rover opties voor een type GNSS meting worden weergegeven, zijn hieronder beschreven.

Selecteer het type meting dat u wilt gebruiken. De rest van de velden op het scherm worden daarna weergegeven voor het geselecteerde type meting.
Als een GNSS inmeetsysteem opstelling uit één base en één rover ontvanger bestaat, moet u er in het algemeen voor zorgen dat de meetmethode die in de velden Rover opties en Base opties geselecteerd is dezelfde is. Zijn er echter meerdere rovers, dan zijn verschillende configuraties mogelijk. U moet er wel voor zorgen dat als de rover ruwe data logt, dat het base station dan ook ruwe data logt.

Selecteer de juiste antenne in de lijst van antennes. In het veld Art. nummer verschijnt automatisch het artikelnummer.
Selecteer de juiste meetmethode voor de gebruikte apparatuur en het type meting. Om de standaard antenne hoogte in te stellen, toetst u een waarde in het veld Antenne hoogte. In het veld Art. nummer verschijnt automatisch het artikelnummer.
Voer het serienummer in.

Wanneer u een GNSS-ontvanger met Trimble TIP-technologie gebruikt, selecteert u het vakje IMU tilt compensation om "altijd aan" tiltcompensatie in te schakelen met behulp van de interne IMU-sensoren. Selecteer het vakje eBubble functies om gebruik van de GNSS eBubble mogelijk te maken bij gebruik van de alleen-GNSS modus, zoals bij het meten van een gemeten controlepunt, of wanneer de IMU niet gealigneerd is, of IMU tiltcompensatie uitgeschakeld is. Zie IMU tiltcompensatie.
De groep Tilt wordt alleen weergegeven wanneer het veld Meting type is ingesteld op RTK.

Wanneer u een Trimble R10 of R12 ontvanger gebruikt, selecteert u het vakje Tilt functies, zodat de opties Tilt waarschuwingen en Auto meten beschikbaar zijn in de desbetreffende puntstijl instellingen. Als u dit selectievakje inschakelt, is ook de methode voor meting Gecompenseerd punt beschikbaar in het scherm Meten,

U moet een elevatiemasker definiëren waaronder satellieten niet in beschouwing worden genomen. Bij kinematische toepassingen is de standaard waarde van 10° de beste waarde voor zowel de base als de rover.
Voor differentiële metingen waarbij de afstand tussen de base en de rover meer dan 100 kilometer is, adviseert Trimble het elevatiemasker van de base 1° per 100 kilometer afstand tussen base en rover lager te zetten. In het algemeen moet het elevatiemasker van de base niet lager dan 10° zijn.

Een PDOP masker voor de rover definiëren. Als de satelliet geometrie boven het ingestelde PDOP masker komt, geeft de software hoge PDOP waarschuwingen weer, pauzeert de tijd om de teller te initialiseren (PPK metingen) en onderbreekt de meting van een FastStatic punt. De initialisatie en meting gaan door zodra de PDOP onder het masker komt. De standaard instelling is 6.


Welk uitzend formaat door de rover wordt gegenereerd, is afhankelijk van het geselecteerde type meting.
Bij real‑time kinematic metingen kan het formaat van het uitgezonden bericht CMR, CMR+, CMRx of RTCM RTK zijn.
De standaard instelling is CMRx, het formaat dat door de moderne Trimble ontvangers gebruikt wordt. Dit is een gecomprimeerd dataformaat, dat ontwikkeld is om de hogere belasting aan te kunnen van extra GNSS signalen van gemoderniseerd GPS, GLONASS, Galileo, QZSS en Beidou. Gebruik CMRx alleen als op alle ontvangers de CMRx optie geïnstalleerd is. Om te controleren of deze optie op een ontvanger geïnstalleerd is, selecteert u Instrument / Ontvanger instellingen opties op de bedieningseenheid die met de ontvanger verbonden is. Zie Gebruik van meerdere base stations op één radiofrequentie
Als u meerdere base stations op één frequentie wilt gebruiken, gebruikt u CMR+ of CMRx.
Bij sommige ontvanger firmware geproduceerd na 2018 is het gebruik van RTCM RTK v2.X berichten niet meer mogelijk. Als u dergelijke firmware in de rover ontvanger probeert te gebruiken, zal de RTK meting in Trimble Access niet starten, omdat de ontvanger inkomende RTCM RTK v2.X berichten niet kan decoderen. Voor meer informatie raadpleegt u de release notes van uw ontvanger firmware.
- Voor netwerk RTK metingen kan het formaat van het uitgezonden bericht van de volgende netwerk RTK oplossingen zijn: FKP (RTCM), VRS (CMR), VRS (RTCM) en RTCM3Net.
- Netwerk RTK met één base wordt eveneens ondersteund, in de vorm van "Multistation" metingen met zowel CMR als RTCM formaten. Bij deze metingen kunt u verbinding maken met een netwerk service provider via een mobiel modem of via het Internet en CMR of RTCM data ontvangen van het dichtstbijzijnde fysieke referentiestation in het netwerk.
Voor RTX metingen moet het Meting type RTK zijn en het Uitzend formaat RTX (SV) of RTX (Internet).
Wanneer u RTX (Internet) hebt geselecteerd, selecteert u in het scherm Rover dataverbinding het GNSS contact dat u hebt ingesteld voor de RTX Internet service. Bij dit GNSS contact moet het vakje RTX (Internet) gebruiken aangevinkt zijn en de juiste Mountpoint naam geselecteerd zijn. Zie Een GNSS contact voor een rover Internet dataverbinding aanmaken
- Voor real-time differential metingen moet het Uitzend formaat RTCM zijn voor uitzending vanaf het land. Voor uitzending vanaf satellieten selecteert u SBAS of OmniSTAR.

Als u meerdere base stations op één radiofrequentie wilt gebruiken, voert u het eerste station index nummer dat u wilt gebruiken in het veld Gebruik station index in. Voor informatie over het gebruik van meerdere base ontvangers, zie Gebruik van meerdere base stations op één radiofrequentie.
Wilt u niet meerdere base stations op dezelfde frequentie gebruiken, dan geeft u hetzelfde station index nummer in dat u in het scherm Base opties hebt ingegeven.
Om een base ontvanger te gebruiken die werkt op de frequentie die u op de rover radio hebt ingesteld, drukt u op Elke.
Als u op Elke drukt en er werken nog meer base stations op dezelfde frequentie, dan kunnen tijdens uw rover meting correcties van de verkeerde base ontvangen worden.

Als u een ontvanger gebruikt die meerdere base stations op één radiofrequentie ondersteunt, vraagt de software u welke base moet worden gebruikt wanneer u de rover meting start. U kunt voorkomen dat deze vraag verschijnt door het vakje Vragen om station index uit te schakelen. Het station index nummer in het veld Gebruik station index wordt dan gebruikt.
In een GNSS meetmethode kunt u de Station index voor de base ontvanger instellen op een getal tussen 0 en 31 en u kunt Gebruik station index voor de rover ontvanger op Elke of hetzelfde getal als de base uitzendt zetten. Als de rover station index op Elke staat, accepteert de rover ontvanger base data van elke base. Zet u de rover station index op hetzelfde getal als de base station index, dan accepteert de rover alleen data van een base met dezelfde station index.
De standaardwaarde voor de rover station index is Elke. Als u uw base station index kent en u wilt alleen met die base verbinding maken, moet u zorgen dat u de juiste station index voor de rover instelt.
Als het keuzevakje Vraag station index aangevinkt is, verschijnt er een lijst van base stations op uw radiofrequentie wanneer u de meting start.

Zet in een RTK meting de optie Autom. tolerantie op Ja om de software in staat te stellen horizontale en verticale precisietoleranties te berekenen die voldoen aan de RTK specificaties van de GNSS ontvanger voor de basislijn lengte die u meet. Om het precisieniveau waarop het opslaan van punten acceptabel is te wijzigen, zet u het vakje Auto tolerantie op Nee en voert u de gewenste Horizontale tolerantie en Verticale tolerantie in.
Schakel Alleen RTK geïnitialiseerd opslaan in, om alleen geïnitialiseerde RTK oplossingen die aan de precisie toleranties voldoen op te slaan. Niet-geïnitialiseerde oplossingen die aan de precisie toleranties voldoen, kunnen niet worden opgeslagen.
Schakel Alleen RTK geïnitialiseerd opslaan uit, om zowel RTK geïnitialiseerde als niet-geïnitialiseerde oplossingen die aan de precisie toleranties voldoen op te slaan.

Wanneer u een GNSS ontvanger gebruikt die de Trimble xFill® technologie ondersteunt, selecteert u de xFill optie om door te gaan met meten bij uitval van base data van door satellieten aangeleverde correctiedata tot maximaal 5 minuten. Om deze optie te kunnen gebruiken, moet uw GNSS ontvanger xFill ondersteunen. xFill is niet beschikbaar als u OmniSTAR geselecteerd hebt als reserve optie in het veld Satelliet differentieel. Zie Data uitval overbruggen m.b.v. xFill.


Bij typen metingen waarbij postprocessing plaatsvindt, stelt u als Datalog instrument de ontvanger of de bedieningseenheid in.

Om het logging interval te definiëren, toets u een waarde in het veld Logging interval. De intervallen van de base en rover moeten gelijk of een veelvoud van elkaar zijn.
Bij gebruik van een RTK en Infill type meting is de Logging interval alleen voor de infill sessie.
Bij gebruik van een RTK en data logging type meting moet de Logging interval hetzelfde zijn voor elke ontvanger – normaliter 5 seconden. De RTK interval blijft 1 seconde.

Om de bestandsnaam voor het loggen in te stellen, schakelt u het keuzevakje Automatische bestandsnamen uit en voert u de gewenste bestandsnaam in het veld Naam logbestand in.

Kies deze optie om ruwe data in het RTK deel van een RTK & infill type meting te loggen. Gebruik de optie als u postprocessed data als backup bij uw RTK meting wilt opslaan. Als u deze optie hebt geselecteerd, wordt bij wisselen tussen Infill en RTK modus het loggen niet onderbroken.

Om waarnemingen van een GNSS constellatie in een real-time of postprocessed meting te gebruiken, moet u volgen inschakelen voor elk signaaltype dat u wilt gebruiken in de schermen Rover opties en Base opties. Zie Opties voor GNSS-signalen volgen.