BIM modellen
Een BIM model is een 3D model van een gebouw of ander gebouwd object, zoals een brug, weg, of buisleiding.BIM modellen worden gebruikt bij het plannen, ontwerpen, bouwen en onderhouden van het bouwwerk.In Trimble Access kunnen BIM modellen worden gebruikt voor inmeet veldwerk, zoals uitzetten, cogo berekeningen en het meten van punten.
Trimble Access ondersteunt geen BIM-modellen wanneer het op een Android apparaat draait.
Trimble Access op Windows ondersteunt de volgende typen BIM modelbestanden:
-
tekening (.dwg) bestanden, gemaakt met Autodesk AutoCAD software.
-
IFC (Industry Foundation Class) bestanden in het .ifcof .ifczipbestandsformaat.
-
Navisworks (.nwd) bestanden, gemaakt met Navisworks software.
- TrimBIM (.trb) bestanden, die een kleiner, efficiënter alternatief voor IFC zijn.
Trimble Access ondersteunt het lezen van standaard AutoCAD items van DWG-bestanden. Objecten gemaakt met AutoCAD extensies worden mogelijk niet ondersteund. Met name kan Trimble Access geen Civil 3D objecten van DWG-bestanden lezen. Als u wilt weten hoe u Civil 3D tekeningen naar het standaard AutoCAD formaat converteert, klikt u op deze koppeling.

Om een BIM model op de kaart weer te geven, tikt u op op de werkbalk van de kaart om de Lagen manager te openen en daarna selecteert u het tabblad Kaartbestanden.Tik éénmaal op het BIM modelbestand om het zichtbaar (
) te maken. Tik er nogmaals op om items in het bestand selecteerbaar (
) te maken.Voor meer informatie, zie Kaartbestanden beheren.
Om alleen sommige lagen zichtbaar of selecteerbaar te maken, tikt u op de pijl naast de bestandsnaam en daarna tikt u eenmaal op elke laag om die te verbergen, of tweemaal om hem zichtbaar maar niet selecteerbaar te maken.Tik nogmaals op een laag om die zichtbaar en selecteerbaar te maken.NB: bij IFC bestanden krijgen lagen een naam op basis van het attribuut IFCPRESENTATIONLAYERASSIGNMENT in het IFC bestand.
Als u de binnenkant van een model duidelijker wilt zien, gebruikt u de Begrenzingsbox om delen van het model uit te sluiten, zoals vloeren of buitenmuren.Zie Begrenzingsbox.
Objecten in BIM mobellen kunnen als gevulde objecten worden weergegeven, of u kunt het object semi-transparant maken.Om het object transparanter te maken, tikt u op en selecteert u Instellingen.Selecteer in het BIM modellen groepsvak een Transparantie waarde groter dan 0%.
U kunt het model ook als draadframe in plaats van als gevuld object weergeven.Bij weergave als draadframe kunt u meer details in het BIM model zien en is het gemakkelijker de juiste punten of lijnen voor uitzetten te selecteren.Om het model als draadframe weer te geven, tikt u op en selecteert u Instellingen.In het BIM modellen groepsvak selecteert u Draadframe in het veld Toon.Als u vaak wisselt tussen draadframe en gevulde weergave, kunt u een functietoets op de bedieningseenheid configureren, om te wisselen tussen de draadframe en gevulde weergave van het BIM model.Voor meer informatie, zie Kaart instellingen.
Om het BIM model op de kaart te roteren, tikt u op en daarna tikt u op de kaart en sleept u om de weergave te roteren.Het symbool
in het midden van de kaart geeft het rotatiemiddelpunt aan.
Om de prestaties te verbeteren, is het mogelijk dat de kaart geen hele kleine items of details weergeeft totdat de kaart tot een geschikt niveau is ingezoomd.

Als de bedieningseenheid met een Trimble SX10 of SX12 scanner total station verbonden is, kunt u data uit BIM modellen als overlay op het videobeeld bekijken.Om afzonderlijke bestanden of individuele lagen in een bestand weer te geven of te verbergen, tikt u op op de Video werkbalk om de Lagen manager te openen en daarna selecteert u het tabblad Kaartbestanden.
Om het model als draadframe, gevuld object of beide weer te geven, tikt u in het Video scherm op en selecteert u Instellingen.

U kunt items in het BIM model op de kaart selecteren en die daarna in andere software functies gebruiken, bijvoorbeeld om een Cogo berekening uit te voeren, een oppervlak aan te maken, of uit te zetten.Tik op een item in het BIM model om het te selecteren.U kunt geen kader om meerdere items in een BIM model slepen om die te selecteren.
U kunt toppen, randen, gebogen randen (polyranden, zoals de rand van een cilinder), rasterlijnen of oppervlakken selecteren.
Om een oppervlak te selecteren, moet het BIM model als gevuld object op de kaart worden weergegeven, niet als draadframe.
U kunt kiezen of bij het selecteren van oppervlakken op de kaart Individuele vlakken of Hele object wordt geselecteerd. Om de Oppervlak selectie modus te wijzigen, tikt u op en selecteert u Instellingen. Selecteer in het groepsvak BIM modellen de gewenste optie in het veld Oppervlak selectie modus. Zie Kaart instellingen.
Bijvoorbeeld:
-
Wanneer u meet tot aan de bovenkant van een betonplaat, selecteert u de optie Individuele vlakken en selecteert u vervolgens het bovenste oppervlak van de plaat om ervoor te zorgen dat de software bij het meten naar het oppervlak alleen tot het bovenste oppervlak meet in plaats van naar het dichtstbijzijnde punt van de hele betonplaat.
-
Wanneer u een oppervlak inspectie van een vierkante pilaar uitvoert, selecteert u de optie Hele object, zodat wanneer u op de pilaar tikt, alle 6 vlakken van de pilaar geselecteerd en bij de inspectie gebruikt worden.
Om alle oppervlakken op de kaart te selecteren, houdt u op de kaart ingedrukt en kiest u Alle oppervlakken selecteren. Trimble Accessselecteert elk selecteerbaar oppervlak in alle BIM modellen die momenteel zijn ingesteld op selecteerbaar in de Lagen manager.Als de Oppervlak selectie modus is ingesteld op Individuele vlakken, wordt elk vlak als een afzonderlijk oppervlak geselecteerd.Als de Oppervlak selectie modus is ingesteld op Hele object, worden alle oppervlakken op de kaart geselecteerd als één geheel objectoppervlak.
Een geselecteerd oppervlak wordt zo georiënteerd dat het naar buiten gericht is ten opzichte van het object waarvan het deel uitmaakt.Om de geselecteerde oppervlakken opnieuw te oriënteren, selecteert u een of meer oppervlakken op de kaart en daarna selecteert u Vlakken omkeren in het menu ingedrukt-houden.
Om naar een oppervlak in een BIM model te meten, selecteert u het oppervlak op de kaart en daarna selecteert u Naar geselecteerd oppervlak meten in het menu ingedrukt-houden.Dit is praktisch voor het bepalen van de loodrechte afstand van het fysieke oppervlak tot het ontwerp.
Om attribuut informatie voor toppen, randen en oppervlakken in een BIM bestand te bekijken, selecteert u de items op de kaart en daarna tikt u op Bekijk.Als u meer dan één item hebt geselecteerd, selecteert u het in de lijst en tikt u op Details.

Om het middelpunt van een oppervlak in een BIM model te berekenen, selecteert u het oppervlak op de kaart en daarna selecteert u Middelpunt berekenen in het menu ingedrukt-houden.Dit is handig om het middelpunt van een bout of cilinder te bepalen, zodat u die kunt uitzetten.Zie Middelpunt berekenen.
Om de middellijn van een buisvormig item in een BIM model te berekenen, zoals een buis of cilinder, selecteert u het item op de kaart en daarna selecteert u Middellijn berekenen in het menu ingedrukt-houden.De software berekent dan een polylijn die door het midden van het item loopt.Zie Middellijn berekenen.

U kunt toppen als punten uitzetten, of randen, gebogen randen of rasterlijnen selecteren en die direct vanuit BIM modellen als lijnen uitzetten.
- Tik op
op de werkbalk van de kaart om de Lagen manager te openen en selecteer het tabblad Kaartbestanden.Tik éénmaal op het BIM model om het zichtbaar (
) te maken. Tik er nogmaals op om items in het bestand selecteerbaar (
) te maken.
- Tik op de items op de kaart om ze te selecteren.U moet op elk punt of elke lijn in het BIM model tikken die u wilt selecteren.
- Tik op Uitzetten, of druk op Enter op het toetsenbord van de bedieningseenheid.
- Om de attributen voor het geselecteerde item uit het BIM model bij het als-uitgezet punt op te slaan, tikt u op Opties in het scherm Uitzetten en zet u de Als-uitgezet code op Ontwerpbestand attributen.Zie Details uitgezette punten.

Desgewenst kunt u punten van geselecteerde toppen in het bestand maken en die punten in de job opslaan.
- Selecteer de top(pen) op de kaart.
- Houd op de kaart ingedrukt en en selecteer Punt aanmaken.
-
Voor elke top voert u de Punt naam in.
-
Desgewenst voert u de code voor het punt in het veld Code in.
- Druk op Opsl.