Tunnel inmeten

Start een meting om de als-gebouwd tunnel in te meten, uitzetposities uit te zetten voor springgaten, boutgaten en buisparaplu's tijdens de bouw van de tunnel en om machines in de tunnel te plaatsen.

Wanneer u een meting start, wordt u gevraagd de meetmethode te selecteren die u voor uw uitrusting hebt geconfigureerd.

U moet het coördinatensysteem of de kalibratie niet wijzigen nadat u punten uitgezet hebt, of offset- of snijpunten berekend hebt. Als u dat wel doet, zijn de eerder uitgezette of berekende punten niet in overeenstemming met het nieuwe coördinatensysteem en punten die na de wijziging berekend of uitgezet worden.

Nadat een scan voltooid is, kunt u het volgende doen:

  • Om een samenvatting van elk station te bekijken, gaat u terug naar de plattegrond weergave, houdt u op het scherm ingedrukt en selecteert u Resultaten.
  • Om de details van het huidige station te bekijken, gaat u terug naar de dwarsprofiel weergave, houdt u op het scherm ingedrukt en selecteert u Details. Zie ook Tunnel bekijken.
  • Om de tolerantiewaarden vanuit de plattegrond of dwarsprofiel weergave te wijzigen, houdt u op het scherm ingedrukt en selecteert u Toleranties. De Station, Te veel uitgegraven en Te weinig uitgegraven delta's worden bijgewerkt op basis van de nieuwe tolerantiewaarden.

Laser aanwijzer

Wanneer u een total station uitgerust met laser aanwijzer gebruikt:

  • Geeft de laser de locatie van de huidige positie of de geselecteerde uitzetpositie op het tunneloppervlak aan.
  • Wordt het instrument automatisch in de DR volgmodus gezet met de laser aanwijzer ingeschakeld. Het dwarsprofiel van de huidige positie wordt op het scherm weergegeven.

Om de DR modus uit te schakelen, stelt u een prismahoogte in, of wijzigt u een andere instrument instelling en drukt u op de pijl rechts op het scherm om naar de statusbalk te gaan.

Om de laser en het zoeklicht of de doel verlichting (TIL) bij het opslaan van een met DR gemeten punt te laten knipperen, selecteert u Instrument / EDM instellingen en stelt u het aantal keren in dat de laser moet knipperen in het veld Laser knipperen. Het veld Laser knipperen is niet beschikbaar wanneer het veld Laser vermogen is ingesteld op Uitgebreid bereik knipperend (alleen SX12).

 

  • De Tunnels software activeert standaard de tracking modus bij scannen en meten in een tunnel. Als u de standaard modus selecteert, krijgt u een hogere kwaliteit, maar ook langere meettijden.
  • Wanneer u een instrument gebruikt dat niet met een laser aanwijzer uitgerust is, moet een andere werkwijze worden toegepast voor het uitzetten van posities. Voor meer informatie, zie Vooraf gedefinieerde posities uitzetten.

3R Laser aanwijzer

Wanneer u een total station uitgerust met high power laser aanwijzer gebruikt, tikt u voordat u een punt opslaat op 3R Laser om de high power laser aanwijzer in te schakelen en de markering op het tunneloppervlak weer te geven. Het high power laser aanwijzer symbool rechtsonder op het scherm geeft aan dat de laser actief is. Druk op Meet om de positie te meten en druk vervolgens op Opsl. om de huidige positie in de database van de job op te slaan.

 

  • Ofschoon de high-power laser aanwijzer niet coaxiaal met de telescoop is, kan het instrument automatisch draaien, om de positie van de laser aanwijzer te meten. Wanneer u op 3R Laser drukt, wordt er een voorafgaande meting uitgevoerd om de verticale hoek te bepalen waarmee het instrument moet worden gedraaid, zodat de afstand wordt gemeten naar de positie die de high-power laser aanwijst. Wanneer u op Meet drukt, draait het instrument automatisch naar die positie en voert het de meting uit. Het instrument draait dan zodat de high-power laser aanwijzer opnieuw naar de gemeten positie wijst. De voorafgaande meting wordt niet opgeslagen.
  • Bij de berekening van de verticale hoek waarmee moet worden gedraaid, wordt ervan uitgegaan dat de horizontale afstand van de voorafgaande meting vergelijkbaar is met de afstand naar de positie van de high power laser aanwijzer. Om het high-power laser punt te meten wanneer dat zich dicht bij de boven- of onderrand van een object bevindt, kunt u het best kijkerstand 1 gebruiken om metingen bij de onderrand van een object uit te voeren en kijkerstand 2 voor metingen bij de bovenrand van het object, zodat bij de voorafgaande meting het object waarnaar u meet niet gemist wordt.

De high power laser is een klasse 3R laser, die laserstraling uitzendt – kijk niet in de laserstraal of direct naar de straal met optische instrumenten.