DXF, Shapefile en LandXML bestanden
DXF, Shapefile en LandXML bestanden bevatten inmeetdata of bouwtechnische ontwerpdata die in diverse kantoorsoftwarepakketten kan zijn aangemaakt.
-
Een DXF bestand is een 2D of 3D grafisch vector bestandsformaat, gegenereerd door CAD software zoals AutoDesk. DXF staat voor Drawing Exchange Format (tekening uitwisselingsformaat).
-
Een Shapefile is een ESRI vector data-opslagformaat voor het opslaan van geografische objecten zoals punten, lijnen, of polygonen, alsmede attribuut information.
-
Een LandXML bestand is een XML bestandsformaat voor civieltechnische ontwerp- en inmeetdata zoals punten, oppervlakken, kavels, buisnetwerk data en alignementen.
De rest van dit onderwerp is op dezelfde manier van toepassing op DXF, Shapefile en LandXML bestanden, tenzij anders vermeld.

Om DXF, Shapefile of LandXML bestanden op de kaart weer te geven, tikt u op op de werkbalk van de kaart en selecteert u de tab Kaartbestanden. Tik éénmaal op het bestand om het zichtbaar (
) te maken. Tik er nogmaals op om items in het bestand selecteerbaar (
) te maken. Om bestanden van een andere locatie aan de projectmap toe te voegen, tikt u op Toevoegen.
Deze typen bestanden bevatten normaal gesproken lagen. Om alleen sommige lagen zichtbaar of selecteerbaar te maken, tikt u op het tabblad Kaartbestanden op de pijl naast de bestandsnaam en daarna tikt u eenmaal op elke laag om die te verbergen, of tweemaal om hem zichtbaar maar niet selecteerbaar te maken. Tik nogmaals op de laag om die zichtbaar en selecteerbaar te maken.
Voor een complete lijst van weer te geven en te selecteren items in DXF, Shapefile en LandXML bestanden, zie Entiteiten die kunnen worden weergegeven en geselecteerd verderop.
Driehoekige 3D vlakken in een DXF bestand en getrianguleerde DTM's in een LandXML bestand kunnen in Trimble Access als oppervlakken worden gebruikt. Zie DTM's en oppervlakken.

De Trimble Access software biedt instellingen voor het instellen van de weergave van de data in DXF, Shapefile en LandXML bestanden. Om deze instellingen te configureren, tikt u op op de werkbalk van de kaart, selecteert u Instellingen en configureert u de instellingen in de groep Kaartdata functies.
Polylijnen exploderen
Om polylijnen in het bestand in individuele lijn- en boogsegmenten te exploderen, selecteert u het keuzevakje Polylijnen exploderen (DXF, Shape en LandXML). Elk segment in een geëxplodeerde polylijn krijgt een unieke naam, gebaseerd op de polylijn naam en een segmentnummer.
Nodes aanmaken
Om punten aan te maken aan de uiteinden van lijnen en bogen en op alle punten op een polylijn, selecteert u het keuzevakje Nodes aanmaken (DXF, Shape en LandXML). De aangemaakte punten kunnen vervolgens worden geselecteerd om uit te zetten of voor Cogo berekeningen.
Deze optie geldt voor DXF bestanden, Shapefiles en LandXML Parcels (polylijnen).
Met deze optie worden ook punten op het middelpunt van cirkel- en boogelementen in DXF bestanden aangemaakt, maar het aanmaken van een punt in het midden van een DXF boogelement geldt niet voor boogelementen die deel uitmaken van een polylijn.
Omdat Shapefiles geen bogen ondersteunen, worden bogen vaak weergegeven als een reeks korte lijnen, die in een groot aantal punten resulteren. De prestaties kunnen daarom achteruitgaan als Nodes aanmaken wordt geselecteerd.
In Surpac achtergrondbestanden zijn de nodepunten al beschikbaar. Bij uitschakelen van het vakje Nodes aanmaken worden deze nodepunten niet verborgen.
Een hoogte van nul opgeven
Sommige applicaties gebruiken een waarde zoals ‑9999.999 om nul aan te duiden. Om te zorgen dat de Trimble Access software deze waarde correct als nul (null) behandelt, moet u de waarde die nul weergeeft in het veld Nul elevatie (alleen DXF) invoeren. Waarden worden als nul beschouwd als ze kleiner dan of gelijk aan de nul elevatie waarde zijn. Als de nul elevatie bijvoorbeeld ‑9999 is, dan wordt ‑9999.999 ook als nul beschouwd.
Alleen grid coördinaten worden weergegeven. Als u geen projectie gedefinieerd hebt, worden alleen punten die als grid coördinaten opgeslagen zijn weergegeven. Grid (lokaal) coördinaten kunnen niet worden weergegeven als de invoer transformatie niet gedefinieerd is. Zie Transformaties.
Als het veld Grid coörd. in het scherm Cogo instellingen ingesteld is op Toenemen in zuidwest of Toenemen in zuidoost, wordt het kaartscherm 180° gedraaid, zodat toenemende zuid coördinaten naar boven in het scherm worden weergegeven.
Labels weergeven
Om namen, codes en hoogten van items in DXF, Shapefile en LandXML bestanden weer te geven of te verbergen, tikt u op een of meer Toon keuzevakjes in de groep Kaartdata functies.
De software toont deze extra labels alleen wanneer het bestand is ingesteld op selecteerbaar in het scherm Gekoppelde bestanden. Als het bestand alleen op zichtbaar is ingesteld, worden de extra labels niet weergegeven. Zie Data aan de kaart toevoegen.

Om data op de kaart te roteren, tikt u op en daarna tikt u op de kaart en sleept u om de weergave te roteren. Het symbool
in het midden van de kaart geeft het rotatiemiddelpunt aan.
Om attribuut informatie voor items uit een DXF, Shapefile, of LandXML bestand waaraan feature typen gekoppeld zijn te bekijken, selecteert u de items op de kaart en daarna tikt u op Bekijk. Als u meer dan één item hebt geselecteerd, selecteert u het in de lijst en tikt u op Details.
Op de kaart kunt u items in het DXF, Shapefile, of LandXML bestand selecteren en die daarna in andere software functies gebruiken, bijvoorbeeld om een Cogo berekening uit te voeren, een oppervlak aan te maken, of uit te zetten. Voor meer informatie, zie Entiteiten die kunnen worden weergegeven en geselecteerd verderop.
U kunt data uit een job exporteren als DXF of Shapefile bestanden. Zie Data uit de job exporteren.

U kunt items (punten, lijnen en bogen) in DXF, Shapefile, of LandXML bestanden selecteren en die uitzetten.
- Tik op
op de werkbalk van de kaart en selecteer de tab Kaartbestanden. Zorg ervoor dat de lagen die de items bevatten die u wilt uitzetten zichtbaar en selecteerbaar zijn.
- Op de kaart tikt u op het item om het te selecteren. Bij lijnen tikt u dicht bij een uiteinde van de lijn om dat als startpunt van de lijn te selecteren.
- Tik op Uitzetten, of druk op Enter op de bedieningseenheid om het uitzetten te starten.
- Om de attributen voor het geselecteerde item uit het DXF, Shapefile of LandXML bestand bij het als-uitgezet punt op te slaan, tikt u op Opties in het scherm Uitzetten en zet u de Als-uitgezet code op Ontwerpbestand attributen. Zie Uitgezette punten details.
Om een alignement uit een LandXML bestand uit te zetten, selecteert u het alignement op de kaart en tikt u op Uitzetten. Desgevraagd slaat u het alignement als RXL alignement op en daarna selecteert u het uit te zetten RXL alignement.
U kunt nu buisnetwerk data uit een LandXML bestand uitzetten. Buisnetwerk LandXML bestanden bevatten buizen en constructie (mangat) data. Bij het bekijken van een buis of constructie (mangat) kan de LandXML data informatie bevatten zoals meerdere buisbodems, buislengten, -hellingen en -diameters. Bij het uitzetten van een mangat met meerdere buisbodems zet u het Formaat uitzetdelta's op Mangat buisbodems uitzetten, zodat Trimble Access de meerdere buisbodems uit het LandXML bestand leest en extra ontwerphoogten met bijbehorende verticale offsets en bijgewerkte uitgraaf/ophoog waarden levert in het scherm Bevestig uitzet delta's. Zie Door de gebruiker te definiëren uitzetformaten.

Bij DXF, Shapefile en LandXML bestanden die lagen bevatten, wordt voor elk selecteerbaar item in het bestand een naam gegenereerd. Voor elk selecteerbaar item in het bestand kan een code worden gegenereerd. Deze wordt ontleend aan de attributen die in het bestand opgeslagen zijn; vaak zijn dit de naam, code en attributen van features in het oorspronkelijke bestand.
Bij Shapefiles bestaat de naam uit de eerste vijf tekens van de naam van het Shapefile bestand, gevolgd door een bestandsindexnummer, daarna een spatie en vervolgens het regelnummer in het Shapefile waar dit item is gedefinieerd.
Bij DXF bestanden bestaat de naam uit de eerste acht tekens van de naam van de laag, gevolgd door een spatie en vervolgens het regelnummer van het item in het DXF bestand. Bij DXF bestanden van Trimble Business Center wordt de naam van het item, indien aanwezig, gebruikt.
Bij Surpac (.str) bestanden (alleen gebruikt bij de Mijnen app) wordt voor elk selecteerbaar item in het bestand een naam gegenereerd en worden punten en polylijnen in lagen geplaatst op basis van hun string nummers. Polylijnen krijgen de naam van hun teller in de string laag. Als punten codes hebben, worden die gerespecteerd.
U kunt een selecteerbaar item op de kaart bekijken, om de naam van het bestand en de laag te bepalen.

DXF entiteiten die kunnen worden weergegeven en geselecteerd:
- ARC, CIRCLE, INSERT, LINE, POINT, POLYLINE, LWPOLYLINE.
Alleen-weergave DXF entiteiten:
- 3D FACE, SPLINE, SOLID, ATTRIB, BLOCK ATTRIB, TEXT, MTEXT, HATCH.
- Besturingstekens: C – diameter symbool, D – graden symbool, P – plus/minus symbool, % – percentage symbool.
Extrusiebogen uit een DXF bestand worden correct op de kaart weergegeven, maar kunnen niet actief worden gemaakt. Extrusiebogen vormen in de plattegrond weergave een ellips en het uitzetten van ellipsen wordt niet ondersteund.
Om gearceerde polygonen weer te geven, tikt u op op de werkbalk van de kaart, selecteert u Instellingen en selecteert u het vakje Polygonen arceren.

Ondersteunde Shapefile entiteiten:
- Null shape, Point, PolyLine, Polygon, MultiPoint, PointZ, PolyLineZ, PolygonZ, MultiPointZ, PointM, PolyLineM, PolygonM, MultiPointM, MultiPatch.
Om attribuut informatie voor Shapefile items te bekijken, moet het Shapefile een bijbehorend .dbf bestand hebben.
Om gearceerde polygonen weer te geven, tikt u op op de werkbalk van de kaart, selecteert u Instellingen en selecteert u het vakje Polygonen arceren.

Ondersteunde LandXML items zijn:
- Punten (CgPoint elementen), lijnen (Parcel en PlanFeature elementen), oppervlakken.
- Alleen punten, lijnen, oppervlakken en alignementen die zich bevinden in elementen direct onder het primaire LandXML element worden ondersteund.
Als er overlappende oppervlakken op de kaart zijn, is de geïnterpoleerde hoogte die van het eerste oppervlak dat een niet‑null hoogte heeft (het oppervlak met de eerste naam in alfabetische volgorde).